T. van Deel
De kleine kouros van Naxos
Twee uur lopen van de stad Naxos vandaan ligt naast een goed onderhouden tuin een jongeman uit de zevende eeuw voor Christus met een gebroken been. De kinderen van het dorpje Melanes, waar het pad naar deze kouros doorheen loopt, weten het wel: kouros, kouros roepen ze en ze lopen stram, met hun armen stijf naast hun lijf, een eindje mee.
De eerste keer dat ik hem zag, jaren geleden, heb ik een flinke tijd bij hem doorgebracht, in de warme stilte van zijn met stenen wallen omgeven plek. Hij lag er, achterover hellend, tegen de heuvel aan, precies zoals hij alle jaren nadien zou liggen en ik hem zou zien.
Het zou overdreven zijn als ik zei dat ik telkens weer naar Naxos ga omwille van deze kouros, maar in zo'n overdrijving zou toch ook veel waarheid schuilen. In elk geval heb ik hem elke keer dat ik er was nadrukkelijk bezocht.
Over de bergen, helemaal aan de andere kant van het eiland, bij het dorpje Apollon, ligt er nog een die veel groter is. Hij lijkt een beetje op Boris Karloff, is buitengewoon hoekig en in veel minder bewerkte staat dan de kouros van Melanes. Vroeger lag deze reus in een natuurlijke doos van steen, wat mooi was want de indruk gaf van een graf. Nu is aan één kant de rots met kracht en geweld verwijderd en heeft hij een witmarmeren trap naast zich, zodat iedereen hem goed en vooral gemakkelijk kan zien.
De grote kouros heeft mij nooit zo aangetrokken, hij is te groot en ligt bovendien aan de verkeerde kant van het eiland. De zon verdwijnt er al gauw achter de bergen. De kleine kouros is, juist doordat hij de menselijke maat niet al te overdreven vergroot, veel beter te begrijpen.
Hij is blijven liggen waar hij werd gemaakt en pas dertig jaar geleden trof een boer hem in zijn akker aan. Wie hem heeft gehouwen is niet bekend, ook niet waar hij voor bestemd is geweest. Naxos was destijds een gerenommeerde leverancier van kouroi, die dan overzee vervoerd werden naar een tempelplein of een begraafplaats. Daar werden ze meestal verder bewerkt. Het is dus niet vreemd dat de kouros van Melanes niet af is. Dat hij is blijven liggen komt doordat zijn been is gebroken, misschien bij een begin van vervoer.
Al een van de eerste keren dat ik naar hem kwam kijken nam ik mij voor een gedicht over hem te maken. Maar aan- vankelijk beschreef ik mijn kouros-fascinatie vooral op achterkanten van ansichtkaarten. Zijn liggen kon bijzonder eenvoudig vergeleken worden met liggen op het strand van Naxos, zij het wat minder gebroken. Ook de intrigerende problematiek van kunst en werkelijkheid beeldde hij duidelijk uit: nog geen gaaf beeld, maar ook geen rots meer. Dit jaarlijkse ritueel van het interpreteren van de kouros verhinderde blijkbaar de totstandkoming van het gedicht, want dat kwam er maar niet van.
Twee jaar geleden bedacht ik, op één velletje papier, zelfs een reeks gedichten gewijd aan de stenen man. Ik zou beschrijven hoe hij daar lag, óók al die tijd dat ik hem niet zag. Ik zou de beeldhouwer zijn die met zorg zijn ene voet iets voor de andere plaatste, juist zoals het hoort, en die moet meemaken dat het been breekt. Ik zou de kouros zelf zijn, al eeuwen gewond, of ik zou de toeristen zijn die op zijn borst gaan zitten. En zo voort.
Niet werkelijk meer in afwachting van iets groters schreef ik, pas onlangs, de volgende negen regels:
Kouros (naxos)
Hij was bedoeld uit marmer op te staan
maar ligt, onaf, gedrukt tegen de berg,
zijn been gebroken, en ziet het ruggelings
met stijve armen aan. Een man die graag
van steen zou zijn genezen, die droomt van
scheep te gaan, maar aldoor onbeweeglijk
de regen op zich laat. Geborene die
in rots bleef steken en langzaam slijt