De Revisor. Jaargang 10
(1983)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |||||||||||
Gemengde gevoelensDe chaos in de theorie van de editie IIWat ik in De Revisor 1983/3 opmerkte naar aanleiding van Marita Mathijsens treurzang over de kwaliteit van de edities van moderne Nederlandse auteurs geldt helaas ook voor Eep Franckens reactie op diezelfde treurzang: ook hij negeert de theoretische en praktische inzichten die filologen in vijf eeuwen verzameld hebben bij het editeren van (literaire) teksten en hij werpt dan een weliswaar onbevangen maar tegelijkertijd ook scheve blik op de editiemogelijkheden van de Max Havelaar. Een goede Havelaar-editie móet er komen, maar Franckens voorstellen, die leiden tot een monstrueuze en kostbare uitgave waarover men later zal glimlachen, mogen niet onweersproken blijven. Francken is zich heel goed bewust van het basisprobleem bij een editie van het belangrijkste literaire werk uit onze 19e eeuw: we beschikken enerzijds over een handschrift van de auteur uit 1859 en over een door Van Lennep op grond daarvan verzorgde eerste druk uit 1860 (plus twee herdrukken), en anderzijds over twee door de auteur verzorgde edities (vierde en vijfde druk uit 1875 en 1881), bij het samenstellen waarvan Multatuli niet over zijn oorspronkelijke tekst in het genoemde handschrift kon beschikken.Ga naar eindnoot1 Francken gaat een keuze tussen deze beide teksttradities uit de weg en spreekt zonder dralen over een parallel-editie, merkwaardigerwijs niet van twee maar van vier teksten: 1. een facsimile van het handschrift; 2. een teksteditie van dit handschrift (zonder de wijzigingen van Van Lennep); 3. een facsimile van de eerste druk (met op de linkerbladzijden opgave van de wijzigingen van Van Lennep en met opgave van zetfouten); 4. een editie van de vierde druk (met op de linkerbladzijden opgave van de wijzigingen van Multatuli en met opgave van de varianten van de vijfde druk) - dit alles in drie delen te publiceren. Tot zover Francken. Een antwoord op de eerste vraag die men aan een editie stelt - wat voor soort editie is het?: een diplomatische (documentair weergeven wat er staat ook al staan er niet door de auteur geautoriseerde lezingen) of een kritische (samenstellen van een gezuiverde tekst) - wordt niet gegeven; uit de omstandigheid dat hij drie bronnen integraal wil afdrukken zou men kunnen afleiden dat hij zich een diplomatische presentatie van het bronnenmateriaal voorstelt. Daar is weinig op tegen, als men maar beseft dat een dergelijke editie dan een ‘voorstudie’ is op grond waarvan men later een kritische editie zal moeten maken: de Havelaar wordt gelezen net zoals de Hamlet gespeeld wordt en daarvoor moeten de neerlandicus en de anglist teksten ter beschikking stellen. Er zijn echter ook andere en eenvoudiger mogelijkheden het complete tekstmateriaal in een editie af te drukken: in een helder ingerichte basistekst met bijbehorend kritisch apparaat (opgave van varianten aan de voet van de pagina of achterin het boek) kan men heel veel geformaliseerd weergegeven informatie kwijt. Een tweede punt is de werkelijk chaotische presentatie van het tekstmateriaal in Franckens voorstellen: bijna alles wordt in feite twee keer gegeven, eenmaal in de compleet afgedrukte tekst, terwijl de afwijkingen nog eens op de linkerbladzijden afzonderlijk worden gedocumenteerd. De ingrepen van Van Lennep worden zelfs vier maal aangewezen, namelijk in 1 (in de facsimile van het handschrift), in 2 (negatief, door het weglaten van deze wijzigingen in de editie van dit handschrift), in 3 (in de facsimile van de eerste druk èn nog eens in de afzonderlijke opgave op de linkerbladzijden daarbij). Daar komt nog bij dat een variantenapparaat in feite ontbreekt: de tekstgeschiedenis van een bepaalde passage kan in Franckens editie pas na langdurig zoeken bij elkaar gebracht worden. Franckens gebrek aan inzicht toont zich duidelijk wanneer hij terloops opmerkt dat het ‘heel onverstanding zou zijn ook nog te gaan streven naar een volledige Havelaar-bibliografie’. Ook als men ervan uitgaat dat hij het oog heeft op een bibliografie van publicatie óver de Havelaar, verbaast men zich over deze uitlating, want een uitvoerige bibliografie op analytische grondslag (dit is: uitgaande van het produktieproces) van de tekstuele bronnen ván de Havelaar is de basis voor een goede editie - ik wil mijn algemene opmerkingen over een dergelijke bibliografie en zijn gevolgen voor de teksteditie die ik in de Bezige-Bij-publicatie Aan het werk schreef niet herhalen en beperk me tot enkele concrete punten aangaande de Havelaar. Een facsimile van het Havelaar-handschrift is altijd leuk en een editie van dit handschrift hebben we al, maar het belangrijkste aspect van dit handschrift is dat het kopij is geweest, dat het in het produktieproces van het 19e-eeuwse boek een zeer specifieke rol heeft gespeeld. Over de weg van kopij tot druk van de Havelaar is nog weinig bekend. Wat is het gevolg geweest van de bemoeienissen van de uitgeverij en van de drukkerij, van corrector en van zetter? Terecht wijst Francken op het belang van de zo verguisde eerste druk: déze tekst uit 1860 heeft literair en maatschappelijk gefunctioneerd, pas vanaf 1875 kon men een door Multatuli verzorgde tekst lezen en het handschrift werd pas in 1949 gepubliceerd. Maar dan dient deze eerste druk analytisch bibliografisch bestudeerd te worden, met inbegrip van vergelijking van exemplaren.Ga naar eindnoot2 Achteloos spreekt Francken over ‘zetfouten’, maar het herkennen van fouten is een zeer subtiele aangelegenheid. Een enkel voorbeeld. Aan het begin van de vierde druk van Couperus' Noodlot leest men: ‘...terwijl Bertie honderd-uit vertelde van Amerika, over zijn broer, zijn hôtel, zijn theâter...’; Bertie heeft helemaal geen broer maar heeft in Amerika bij een boer gewerkt - een fout die zich tot in de moderne drukken heeft voortgezet. In alle drukken van Vestdijks Pastorale 1943 zijn in het begin van het 24e hoofdstuk de namen van de personages Mien en Miep verwisseld. In zijn kort geleden verschenen voortreffelijke editie van Slauerhoffs Het lente-eiland heeft Lekkerkerker dankzij zorgvuldig tekstueel onderzoek zes door de zetter van de eerste druk overgeslagen woorden kunnen toevoegen. Een facsimile van de eerste druk van de Havelaar is leuk, maar geeft geen antwoord op dit genre tekstuele problemen. Franckens verwaarlozing van de beide herdrukken naar de eerste druk is prematuur, aangezien we nog niets weten van de teksten in deze drukken en pas na bestudering van externe (documenten) en interne (varianten) gegevens duidelijk kan worden op welke druk Multatuli zich baseerde voor zijn vierde druk. Tenslotte vertelt Francken ook niet waarom hij de vierde en niet de vijfde druk (dat is de Ausgabe letzter Hand) integraal wil afdrukken, terwijl hij in het midden laat of deze tekst als facsimile of als editie afgedrukt moet worden. Het is jammer dat Francken niet op de hoogte is van de hedendaagse editietechniek, die in de moderne tekstverwerkingsapparatuur een prachtig wapen vindt om de tekstuele problemen te lijf te | |||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||
kunnen gaan en die tenslotte een editie aflevert die zonder verdere tussenkomst van zetter of corrector in druk verspreid kan worden. We mogen Francken dankbaar zijn voor zijn entoesiasme, want zonder dat komt er niets tot stand. Maar de ‘klassieke’ editietechniek is heel wel in staat de problemen van een Havelaar-editie op te lossen. Dat zal het best kunnen gebeuren in een eendelige tekstkritische editie, waarin in basistekst en kritisch apparaat alle tekstuele getuigen gepresenteerd worden, opdat de gebruiker elk stadium van de tekstgeschiedenis kan oproepen - kortom een editie die ik bijna tien jaar geleden bepleitte in een bijdrage in het tijdschrift Raam (nr. 103, 1974). De uitvoering zou in handen gelegd moeten worden van een of meer Multatuli-kenners die bekend zijn met de theorie van de editietechniek, die praktische ervaring hierin hebben en die op de hoogte zijn van de analytisch-bibliografische aspecten van tekstoverlevering (hier: zetten en drukken in de 19e eeuw).
Frans A. Janssen
GENOEMDE LITERATUUR
|
|