| |
| |
| |
Arthur Rimbaud
Le dormeur du val
C'est un trou de verdure où chante une rivière
Accrochant follement aux herbes des haillons
D'argent; où le soleil, de la montagne fière,
Luit: c'est un petit val qui mousse de rayons.
Un soldat jeune, bouche ouverte, tête nue,
Et la nuque baignant dans le frais cresson bleu,
Dort; il est étendu dans l'herbe, sous la nue,
Pâle dans son lit vert où la lumière pleut.
Les pieds dans les glaïeuls, il dort. Souriant comme
Sourirait un enfant malade, il fait un somme:
Nature, berce-le chaudement: il a froid.
Les parfums ne font pas frissonner sa narine;
Il dort dans le soleil, la main sur sa poitrine
Tranquille. Il a deux trous rouges au côté droit.
| |
[Vertaling]
Een opening in lover waar een beek in zingt
die flarden zuiver zilver vasthecht, onbesuisd,
aan gras; van bovenaf de fiere bergen blinkt
de zon: een klein rivierdal dat van stralen bruist.
Een jong soldaat, met open mond, bloot hoofd en nek
die is verscholen in een fris blauw veldkersbad,
slaapt; uitgestrekt in gras en onder hemeldek,
bleek in zijn groene bed waarop het daglicht spat.
Hij slaapt; rond voeten gladiolen. Als een knaap
die glimlacht in zijn ziekbed, lacht hij in zijn slaap:
Natuur, schenk koesterende warmte: kou lijdt hij.
De zware geuren doen zijn neusvleugels niet trillen;
hij slaapt zacht in de zon, zijn hand rust op de stille
borstkas. Twee rode gaten in de rechterzij.
| |
| |
| |
Voyelles
A noir, E blanc, I rouge, U vert, O bleu: voyelles,
Je dirai quelque jour vos naissances latentes:
A, noir corset velu des mouches éclatantes
Qui bombinent autour des puanteurs cruelles,
Golfes d'ombre; E, candeurs des vapeurs et des tentes,
Lances des glaciers fiers, rois blancs, frissons d'ombelles;
I, pourpres, sang craché, rire des lèvres belles
Dans la colère ou les ivresses pénitentes;
U, cycles, vibrements divins des mers virides,
Paix des pâtis semés d'animaux, paix des rides
Que l'alchimie imprime aux grands fronts studieux;
O, suprême Clairon plein des strideurs étranges,
Silences traversés des Mondes et des Anges:
- O l'Oméga, rayon violet de Ses Yeux!
| |
[Vertaling]
A zwart, E wit, I rood, U groen, O blauw: vocalen,
ik zal ze noemen ooit, uw nog verborgen wiegen:
A: zwart en harig keurs van schitterende vliegen
die rond afschuwelijke stank als kogels dwalen,
een golf van schaduw; E: het wit van tenten, dampen,
fier gletsjerhoogste, blanke vorsten, schermbladhuiver;
I: purpers, bloed gespogen, lach van lippen zuiver
in helse woede of in schuldbewust slampampen;
U: kringen, goddelijk geril van groene zee,
de vrede van de wei vol dieren, rimpelvree
door alchemie gedrukt in 's denkers aangezicht;
O: opperste Klaroen vol onbekende schrilten,
door Werelden en Engelen doorkruiste stilten:
O: Omega, Zijn violette ogenlicht!
|
|