maal wit weg en ijsbeerde dan minutenlang door de kamer, waarbij hij diepe zuchten slaakte. Hij had nooit de minste belangstelling voor het zoontje getoond. Het had haar daarom zo getroffen dat hij, Becker, na zijn binnenkomst eerst bij het zoontje was neergehurkt. Ze liep nu al de hele dag rond met het onplezierige vooruitzicht dat hij vanavond weer voor de deur zou staan. Met Beckers voorstel om nog diezelfde avond opnieuw langs te komen, stemde ze dan ook onmiddellijk in.
Om geen argwaan te wekken legde hij het belastend materiaal weer onder het vloeiblad terug. De afgelopen weken was het hoesten alleen maar erger geworden, zei de vrouw bij de deur nog tegen hem. Altijd had ze er rekening mee gehouden dat hij op een dag dood naast haar in bed zou kunnen blijven liggen. Ze had een verhaal gehoord van iemand die het ene moment nog vrolijk had gelachen, de wijn in de glazen had geschonken en de schaakstukken op hun plaats had neergezet om het volgende ogenblik dood in zijn stoel te blijven zitten. Becker verzekerde de vrouw nogmaals dat hij die avond terug zou komen.
Op straat was het warm en stil. Na een minuut of tien kwam hij bij een groot plein. Ofschoon de zon nog altijd hoog aan de hemel stond, waren de terrassen zo goed als uitgestorven. Hij ging een café binnen en zette zich aan een tafeltje helemaal achterin waar vrijwel geen licht van buiten doordrong. Hij bestelde bier en iets te eten. De serveerster boog zich over het tafeltje heen en kuste hem op zijn mond. Nadat hij had gegeten en gedronken ging ze hem voor naar een boven het café gelegen kamertje. Becker stelde vast dat de lucht van de gebakken eieren, die hij zojuist had gegeten, ook tot in dit vertrek was doorgedrongen. Hij liet zich op het bed vallen en stak een sigaret op.
De serveerster sloot de gordijnen, kleedde zich uit en kwam naast hem liggen. In het kamertje was het nu bijna even donker als in het café beneden. Op het lege plein speelde een draaiorgel. Hij dacht aan het op de grond spelende jongetje, de blokken en de tunnels, begroef zijn handen diep in de zakken van zijn jas en sloot zijn ogen.
Die middag werkte hij nog drie adressen af. Bij de eerste twee trof hij niemand thuis, verschafte zich toegang met een loper, maar vond niets van belang. Bij het derde adres had hij meer geluk. De bewoners lieten zich op heterdaad door hem betrappen. Omdat hij van buiten kwam stond hij eerst een tijdje met zijn ogen te knipperen, maar toen zag hij op een tafel toch duidelijk de stencilmachine staan. Op de grond, onder de tafel, lagen dikke pakken stencilpapier.
Becker belde een wagen en las ondertussen de tekst die de twee aanwezige bewoners, een vader en een zoon, hadden gestencild. Hij raadde hen aan eerst nog iets te drinken, aangezien het wel even kon duren voordat ze weer wat te drinken zouden krijgen. Staande in de keuken dronken ze alledrie een glas ijskoude limonade. Daarop bond hij de stencils met een touw bijeen en overhandigde deze aan de mannen die de bewoners kwamen halen. Een van de mannen stootte bij zijn binnenkomst een antieke olielamp omver. Ze droegen allebei bruinleren jekkertjes en lachten alleen maar, terwijl ze met hun witte gymschoenen gewoon door de scherven heenliepen.
Onderweg naar huis ging hij een restaurant binnen. Het terras voor het restaurant werd uitsluitend bevolkt door een groepje luidruchtige militairen. Ze schreeuwden verwensingen en lieten bierviltjes de gracht in zeilen.
Toen de ober zijn bestelling had gebracht, haalde Becker een foto uit zijn zak en liet deze aan de man zien. Hoewel hierbinnen alle tafeltjes onbezet waren, keek de ober eerst een paar keer om zich heen en bracht daarna zijn hoofd tot vlak naast Beckers oor. Zo kwam hij van de ober te weten dat de man op de foto inderdaad een paar straten hiervandaan woonde en minstens eenmaal per week het restaurant bezocht.
Becker opende zijn portefeuille en legde een bankbiljet naast zijn bord. In plaats van het biljet onmiddellijk in zijn zak te steken, begon de ober nu opnieuw te fluisteren. Hij vertelde dat bij zijn bovenburen vaak tot heel laat het licht bleef branden. Je hoorde er nooit enig gerucht, maar dat van dat licht was toch niet helemaal in de haak? Misschien dat hij over een dag of tien wat meer zou kunnen vertellen. Toen Becker zich over zijn bord boog, was het bankbiljet verdwenen.
Thuisgekomen had hij juist overal het licht ontstoken en zich met een glas bier voor het open raam gezet toen de telefoon ging. Het was de huishoudster van zijn moeder. Met zachte stem deelde ze hem mee dat zijn moeder, die al meer dan een half jaar bedlegerig was, die middag was gestorven.
Een taxi bracht Becker naar de woning in de buitenwijk. Het viel hem op dat zijn moeders huishoudster, die anders altijd in gewone kleren liep, nu een zwarte