Dario Fo
Lucius en de ezel
vertaling Astrid Heijkant
Ik ben een dichter. O, die dichters. Wat die niet allemaal fantaseren! Wat zijn ze verzot op onwaarschijnlijke verhalen! Omdat ik over een heel rijke fantasie beschik en erg nieuwsgierig ben, besloot ik naar Thessalië te gaan. De dichters zeggen namelijk dat alle wonderen uit Thessalië komen, waar mensen zich in water kunnen veranderen, of in vuur... waar verteld wordt over Jupiter. Jupiter! Wat Jupiter allemaal niet klaargespeeld heeft in Thessalië! Die zat altijd achter mooie meisjes aan... Hij veranderde zich in adelaar en vloog erop af. Dat vertellen de dichters tenminste, wat een grootsprekers, die dichters... ongelofelijke verhalen vertellen ze!
Ze zeggen dat hij niet alleen op vrouwen afvloog, maar dat hij z'n hoofd net zo goed verloor bij het zien van mooie jongetjes, zoals bijvoorbeeld Ganymedes. vrrr! Hij verandert zich in adelaar, vliegt recht op hem af, grijpt hem bij z'n billen of hij een bokje is en brengt hem hoog in de bergen om daar zekere adelaarspraktijken uit te voeren! Toestanden... Als ze 'm betrapt hadden, was ie zonder meer gecastreerd, ook al was hij Jupiter in hoogst eigen persoon!
Hij kon zich ook in goud veranderen als hij geprikkeld werd door een meisje... een slapend meisje bijvoorbeeld... in goud veranderde hij zich! Hij daalde neer uit de lucht op een zuchtje wind, gleed door een open raam naar binnen, schoof onder het laken op haar toe... drukte haar stevig tegen zich aan... schilderde op haar huid alle verliefde woordjes die in hem opkwamen... in goud schreef hij op haar lichaam!
Een andere keer, vertellen diezelfde dichters, veranderde Jupiter zich in een stier en besprong hij een meisje dat daar niets van wilde weten. Dat meisje, Io heete ze, veranderde hij in een koe, die gek van een Jupiter! Zo ging dat eraan toe.
Weer een andere keer nam hij de gedaante aan van zo'n grote gans die men een zwaan noemt. Er was een heel mooie vrouw die zich poedelnaakt placht op te houden tussen het gevogelte: eenden, ganzen, reigers... hij verandert zich in een zwaan... die slimmerd... en gaat waggelend op haar af. Hij legt z'n snavel op de ronde stevige billen van Leda, want zo heet ze, en zodra zij in slaap valt: ploem! ploem!, een goddelijke bestijging en weg is ie weer. Gevlogen. Altijd vrolijk. Altijd! Alles wat hij deed, deed hij met plezier en altijd met behulp van gedaanteveranderingen. Je vraagt je werkelijk af of die Jupiter het nou nooit op een normale manier deed!
Dat soort verhalen vertellen de dichters ons ook over Apollo. Apollo wordt verliefd op Daphne, een bosnimf om te zoenen, de dochter van een god die in de wolken woont. Die nimf dwaalt door de bossen en Apollo volgt haar op de voet, zich verschuilend achter boomstammen. Hij ruikt aan de nimf als een wolf aan z'n geitjes, volgt haar en dan Hoplà verbergt hij zich weer... Oh, wat een prachtige nimf komt daar dansend voorbij! En hij achter haar aan... rennen, rennen, rennen... ‘Vader, vader!’ gilt de nimf wanhopig, en dan maakt haar vader van daarboven uit de hemel een teken en verandert haar in 'n boom. broem! Apollo rent vlak achter haar: smak! met z'n hoofd tegen de boom.
‘Wat een wonderlijke boom met borstjes, een kont, een buikje en een navel, gedraaide benen, armen in de lucht en... blaadjes aan haar vingers!’ Als je ooit bomen ziet met gaten... dat heeft Apollo gedaan! Overal boorde hij gaten in! Die had een geslacht als een kurketrekker waarmee hij door alles heen boorde. En iedereen smeert de specht de schuld aan! Dichters! Wat die al niet voor onzin uitkramen!
Goed, ik ben dus dichter en wilde met mijn eigen ogen zien of die verhalen nou eigenlijk waar zijn. Op een goede dag vertrok ik naar Thessalië naar een adres dat mijn vader gekregen had van een vriend die samen met hem in de oorlog bij de Hellespont was geweest. Ik ging te paard op weg en kwam in het land aan... ik werd er met open armen ontvangen, want ze zijn bijzonder gastvrij daar. Ze kennen een gastvrijheid die haast onvoorstelbaar is. Ze omhelsden me... kusten me... omarmden me nog eens... vroegen naar mijn vader... nog meer omhelzingen... en toen wasten ze me, want het is daar gewoonte dat gasten, moe van de reis, meteen gewassen worden.
Niet dat ik door henzelf gewassen werd, ze vertrouwden me toe aan een alleraardigst dienstertje met stevige borsten... levendige lachende ogen... een grote bos haar... Zij kleedde me uit. Ik schaamde me een beetje, maar zij zei ‘Laat me je uitkleden...’ en trok al m'n kleren uit. Daarna moest ik