De Revisor. Jaargang 9
(1982)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
Jan Fontijn
| |
[pagina 45]
| |
Addy steekt met kop en schouders boven de kleine zielen uit. De term ‘kleine zielen’ betekent in deze romancyclus geborneerd zijn, helemaal in de coterie opgaan, vastzitten aan geld, maatschappelijke positie, geboorte met alle vooroordelen van dien. Deze kleine zielen zijn talrijk in de vier romans. Ze staan onderaan in de morele hiërarchie van Couperus; ze hebben duidelijk zijn sympathie niet. Men kan iets hoger stijgen als men zijn eigen kleinheid in de gaten heeft en kan objektiveren vanuit een hoog standpunt. Constance bijvoorbeeld is zo iemand. En men kan steeds hoger stijgen en minder klein zijn. Addy schopt het wat dat betreft erg ver. Hij benadert heel dicht het gentleman-ideaal, zoals we dat uit het 19de eeuwse Engeland kennen. Het opkomen voor de zwakken, zijn sterk altruïsme, zijn ridderlijkheid, zijn zelfbeheersing, zijn verachting voor geld en carrière maken hem tot een aristocraat van de geest. Hij wil arts worden, omdat hij, zoals hijzelf zegt, betrokken is bij de lijdende mens en in zichzelf de kracht voelt om te genezen. Hij bezit naast zijn morele kracht dus nog een andere eigenschap die hem minder kleine ziel doet zijn. Dat hij door louter wil kan genezen, is bij hem een mystieke zekerheid, een ‘heilig weten’. Dat ‘heilige weten’ van Addy moeten we plaatsen in de mystieke en occulte beweging van de jaren negentig. Het is algemeen bekend dat Couperus in de ban is geweest van die beweging.Ga naar eindnoot6 Zijn belangstelling hiervoor was niet alleen een literaire. Een brief van hem aan de Haagse Elise van Calcar, een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het spiritisme in Nederland, bewijst dat hij ook in zijn gewone leven daarmee gepreoccupeerd was en contact zocht met geestverwanten.Ga naar eindnoot7 Vlak voor en tijdens het schrijven van De Boeken der kleine zielen houden de ‘stille krachten’ hem bezig. Over lichtende drempels, een verhaal waarin van een geheimzinnige relatie tussen gestorven zielen en familieleden op aarde sprake is en dat duidelijk onder invloed van de theosofie geschreven is, is daarvan een voorbeeld. Ik ben van mening dat de theosofie in de romancyclus van groot belang is en dat niet alleen in verband met Addy. De psychische ontwikkeling van Constance, van ijdele vrouw van de wereld naar die van een ‘vergeestelijkte’ vrouw, vertoont sterke overeenkomsten met de ontwikkeling die de theosofie beschrijft.Ga naar eindnoot8 Voor de verspreiding van de denkbeelden van de theosofie in Nederland zullen zonder twijfel de redes van Van Eeden van belang zijn geweest.Ga naar eindnoot9 De rede van 1890 is nog sterk informatief. Het centrale probleem waarvoor volgens Van Eeden zijn generatie staat, luidt: hoe is het mogelijk een zin aan het leven te geven nu het christendom een ‘allerbedenkelijkste scheur’ heeft gekregen en de natuurwetenschappen steeds meer terrein winnen. Fel veroordeelt hij het dogmatische karakter van de wetenschap. Er is volgens hem een strijd aan de gang tussen wijsbegeerte en religie aan de ene kant en wetenschap aan de andere. De eerste partij nu tracht de wetenschap te treffen in zijn zwakste punt. En dat is volgens Van Eeden de psychologie. Magnetisme, spiritisme en theosofie brachten allerlei nieuwe feiten aan het licht, die de positivistische wetenschap dogmatisch had afgewezen. De theosofie met haar belangrijkste idee dat het spirituele belangrijker is dan het materiële wordt door Van Eeden au sérieux genomen en het grootste deel van de lezing bestaat dan ook uit de behandeling van de denkbeelden van Mevrouw Blavatsky, Sinnet, Annie Besant, Anna Kingsford en anderen. Addy is bij Couperus de verpersoonlijking van de strijd tussen religie en wetenschap. Een aantal keren stuit men in de cyclus op termen als positivisme of materialisme. Zo meent Constance op een gegeven ogenblik dat Addy niet ‘positief’ is (ze bedoelt positivistisch ingesteld) omdat hij een fluïde (een term uit de theosofie) heeft dat ‘positieve’ mensen niet bezitten. Maar in de laatste roman komen we te weten dat Addy zich verscheurd voelt. Er waren twee zielen in hem: de gewone, normale, praktische ziel van dokter zijn en wetenschap én een ziel van mystiek, van ‘heilig weten’. Tien jaar later, op 26 januari 1900, hield Van Eeden weer een rede over theosofie. Die voordracht is voor ons interessant omdat hij daarin een onderscheid maakt tussen drie hoofdwegen waarvoor een mens kan kiezen. Het is een onderscheid dat heel gemakkelijk toe te passen is op de wereld van De | |
[pagina 46]
| |
Boeken der kleine zielen. Allereerst is er de weg van de massa, waar men zoveel mogelijk toegeeft aan zijn ‘dierlijke of laagmenschelijke aandriften’. Het is een leven waarin men zo min mogelijk nadenkt en opgaat in eten, drinken, roem en geld, kortom de wereld van de ‘kleine zielen’. De tweede weg is de weg waar men vasthoudt aan het geloof van de voorouders, het strenge katholicisme of protestantisme. In Couperus' tetralogie is het alleen de oude baron Van der Welcke als orthodox protestant die deze weg bewandelt. Hij wordt getekend als een strenge moralist, die de verboden liefde van zijn zoon niet kan vergeven. Voor de oude mevrouw Van der Welcke geldt dat niet. Over haar komen we te weten dat ze niet meer in de bijbel leest sinds ze een boek in handen kreeg over hoe de mensen waren na de dood. De titel van het boek wordt niet genoemd maar het is zeer aannemelijk dat het een theosofische publikatie is. Het had haar duidelijk gemaakt dat ze niet verdoemd was. Haar gedrag verandert; ze meent stemmen te horen uit het hiernamaals. Bijzondere ervaringen heeft ze gemeen met de oude mevrouw Van der Lowe die in staat is om de beperkingen van ruimte en tijd te doorbreken door dingen over een grote afstand te zien gebeuren en door in de toekomst te zien. Ook haar dochter Constance heeft af en toe bijzondere ervaringen en de gave van het voorgevoel en helderziendheid. Men ziet dat Addy het niet van een vreemde heeft, het zit in de familie, zowel van vaders als moeders kant. Mevr. van Calcar's werkkamer, Weimarstraat, Den Haag
Zij allen bevinden zich op de derde weg van Van Eeden, volgens hem de moeilijkste. ‘Die derde weg is deze, dat gij rusteloos en volhardend dag in dag uit, zoekt naar die bronnen van eeuwige waarheid, waaruit alle godsdienstige stroomingen der menschheid zijn gevoed.’ De theosofie die Van Eeden propageert is een richting waarin het leven geheel bepaald wordt door het volstrekt onnoembare en onbegrijpelijke. In hoeverre Couperus Van Eedens publikaties gekend heeft is mij niet bekend. Wel is zeker dat hij het werk van een andere propagandist van de ‘nieuwe mystiek’, dat van Maeterlinck, gekend heeft.Ga naar eindnoot10 Zo zijn er tussen Maeterlincks drama's en passages in het laatste deel Het heilige weten opvallende overeenkomsten aan te wijzen: het bijeenhokken in de huiskamer, angstig voor de bedreigingen buiten, het onzeker wachten op het grote verdriet, de ijle dialogen met de lange pauzes tussen de zinnen, de voorgevoelens enz. Denk met name aan Maeterlincks drama's L'Intruse en Intérieur. Maeterlinck, wiens denkbeelden zeker door die van de theosofie beïnvloed werden, had grote verwachtingen van de vergeestelijking van zijn tijd. In zijn Le trésor des humbles, in het hoofdstuk over het ontwaken van de ziel, meent hij dat zijn tijd in de geschiedenis van de mensheid een unieke geestelijke periode is. Naast belangstelling voor magnetisme en telepathie en andere geheimzinnige verschijnselen kunnen we volgens hem in het dagelijks leven van de meest onbetekenende mensen een zekere toenadering der zielen constateren. ‘Er zijn bijna geen schuilhoeken meer’, zegt de optimistische Maeterlinck, ‘en de menschen komen elkaar hoe langer hoe nader’. Belangrijk voor ons is dat Maeterlinck ingaat op het onderscheid tussen grote en kleine zielen. Iemand is volgens Maeterlinck een groter of kleiner ziel al naar gelang zijn houding tot de eeuwigheid. Hoe meer oneindigheid je in jezelf toelaat, hoe hoger je klimt, des te meer aristocraat van de geest je bent.
Wanneer men De Boeken der kleine zielen tegen de achtergrond van Van Eeden en Maeterlinck leest en dan vooral met betrekking tot de geestelijke waarden die ze voorstaan, dan kan men alleen maar concluderen dat Addy het ver geschopt heeft in de standenmaatschappij van de geest. Maar in de laatste roman van de cyclus blijkt dat er iets mis is met Couperus' Übermensch: hij komt in psychische moeilijkheden en zijn huwelijk met de burgerlijke Mathilde mislukt. Trauma's opgelopen in zijn jeugd ten gevolge van het slechte huwelijk van zijn ouders breken hem op. Ook Addy blijkt aangetast door de Van Lowebacil: de neurose. Opmerkelijk nu is dat er door Couperus een verband wordt gelegd tussen Addy's mystieke aanleg en zijn neurose: ‘de overgevoelige trilling scheen zijn ziel alleen mystisch te hebben ontwikkeld’. Er is dus met die mystiek, met dat heilige weten, iets niet in de haak. Couperus sluit zich hier aan bij de vele tegenstanders van de | |
[pagina 47]
| |
‘Hel en Twijfel’ - Jan Toorop
nieuwe mystiek, zowel van christelijke als niet-christelijke kant, die er bij herhaling op gewezen hebben dat de mystiek een neurotisch verschijnsel en een vorm van decadentie is. Nordau in zijn beruchte Entartung beschrijft mystiek als pathologisch verschijnsel. Sprekend in 1900 over de mystiek in de Nederlandse literatuur van de fin de siècle zegt de Leidse hoogleraar Chantepie de la Saussaye bestraffend: ‘Mystiek is in vele tijden, en ook nu, een ziekteverschijnsel, een waarschuwend symptoom van gevaarlijke geestelijke krankheid, - niet een geneesmiddel.Ga naar eindnoot11 Psychiater Addy, de vertegenwoordiger van de derde generatie in de familie, hij die zijn psychisch gestoorde familieleden moet bijstaan, is zelf neurotisch en daarmee decadent. Couperus' Addy en Thomas Manns Hanno Buddenbrook kunnen elkaar de hand schudden. Couperus is dubbelzinnig in zijn waardering van neurotisch en gezond. Het is niet duidelijk waar hij staat. Vanaf het midden van de 19de eeuw werden neurose en andere vormen van gekte door sommige geleerden en kunstenaars positief gewaardeerd. De publikaties van Moreau en Lombroso, waarin een relatie werd gelegd tussen genialiteit en krankzinnigheid en tussen neurose en kunstenaarschap, werden door decadente schrijvers in West- Europa met instemming geciteerd.Ga naar eindnoot12 Couperus zal zich aan deze invloed zeker niet hebben kunnen onttrekken. Aan de andere kant blijft ‘het gezonde’ aan zijn geweten knagen. Addy en Constance nu zijn het compromis tussen die twee polen van het gezonde en het neurotische. Het is naar hen dat de sympathie van de schrijver uitgaat. Hij laat er geen misverstand over bestaan dat de levens van de dandy Paul van Lowe, van de krankzinnige Ernst en van de melancholische Gerrit, de drie meest uitgesproken voorbeelden van degeneratie in de familie, weinig verheffend zijn, en dat hij ook niets moet hebben van de zogenaamde gezondheid van bijvoorbeeld Karel van Lowe en zijn vrouw. De mystiek van Addy, gecombineerd met zijn psychiater zijn, is de tussenweg. Er is een duidelijk verschil tussen de mystieke weg die Addy bewandelt en die toch positief gewaardeerd wordt en de weg van bijvoorbeeld Ernst, al is dat verschil gradueel. In de roman Het heilige weten ziet Addy het overgevoel van Ernst als ‘een aanbiddelijke tederheid, die, zo ze niet ware ziekte geworden, had kunnen zich ontwikkelen tot de innigste hoedanigheden van meelijdend sentiment, dat niet alleen had kunnen voelen, maar ook had kunnen weten, - om de vonk van intelligentie, die sluimerde, - om al de begerig opgegaarde kennis... En nu waren het gaven verspild, kwaliteiten verziekt, nu was het alles nutteloos en ziek, en zieker geworden en nuttelozer’. (p. 822) Maar hoe gezond of ziek is Addy?
Een testcase hoe gezond of hoe ziek Addy zelf is is zijn huwelijk met Mathilde, een vrouw uit de bourgeoisie, dochter van een arme zeeofficier. Op allerlei manieren wordt in de laatste roman van de cyclus duidelijk gemaakt dat Mathilde zich van de Van Lowe's onderscheidt. Haar burgerlijke afkomst blijkt uit kleding, lichaamsbouw en geestesleven; ‘zij miste al de morbide distinctie van fijner ras’. De familie vindt haar maar burgerlijk, haar stap plomp, haar stem niet spits genoeg. Maar ze heeft wel iets wat de familie niet bezit, namelijk gezondheid. En dat is een van de redenen waarom Addy haar gekozen heeft; zijn ‘rozigblanke gezonde vrouw’ moest hem kinderen geven. Hij was tot zijn keuze gekomen tijdens zijn studietijd, toen hij in de ban was van het positivisme. Een gevolg daarvan is dat hij alleen in staat is haar lief te hebben met zijn ‘positivistische’ gevoelens en niet met zijn ‘hogere ik’. Het lijkt er wel op of Couperus via zijn Addy de gezondheidsen vruchtbaarheidstheorieën van Zola wil bekend maken. Diens in 1899 verschenen roman Fécondité wil een dam opwerpen tegen de degeneratie en kinderloosheid in Frankrijk en stimuleert tot het vormen van grote gezinnen. Zola toont aan dat er een correlatie bestaat tussen promiscuïteit en families met geen of weinig kinderen. Maar er is naast de gezondheid-reden nog een andere reden waarom Addy Mathilde tot vrouw neemt. Hij wil tonen: ‘er is geen verschil van stand meer, vooral geen verschil in die kleine tinten van stand onderling...’. (p. 785) We stuiten hier op het thema: aristocratie versus bourgeoisie. Het is een thema dat in de 19de-eeuwse literatuur van Duitsland en Engeland een belangrijke rol speelt.Ga naar eindnoot13 De relatie tussen deze standen is in beide landen verschillend. Terwijl in Duitsland de aristocratie tegenover de middenklasse een exclusieve houding inneemt, is in Engeland de houding meer assimilerend en verzoenend. Overal in Europa vermindert het prestige van de aristocratie, maar geheel verdwenen is het nooit.Ga naar eindnoot14 Ook niet in het Nederland van de 19de eeuw.Ga naar eindnoot15 In De Boeken der kleine zielen speelt de standenkwestie een belangrijke rol. Verschillende familieleden doen wanhopige pogingen om in de beste kringen te blijven of te komen. | |
[pagina 48]
| |
Sociaal gesproken beweegt de familie Van Lowe zich als aristocratische familie tussen adel en bourgeoisie; men heeft relaties in verschillende coterieën: de hoge ambtenaarswereld, de militaire en de Indische. Voor sommige familieleden betekent een adellijke titel nog iets. Paul van Lowe bijvoorbeeld zou graag, zo bekent hij, markies of graaf willen zijn. Een moderne jonkheer-titel echter, die van Willem I dateert, zou hij niet willen hebben. Mama van Lowe kon aanvankelijk nog zeggen dat het behoren tot de familie Van Lowe in zekere zin scheen te ‘adelen, te verhogen, de origine te verbeteren’, maar ze ontkomt ten slotte niet aan de conclusie dat er in de familie sprake was van een ‘grandeur déchue’. De verburgerlijking van de familie is een niet te keren proces. Het huwelijk van Addy met Mathilde is van dat laatste een voorbeeld. Het huwelijk echter mislukt; de integratie van aristocratie en bourgeoisie vindt niet plaats. Toch wordt er tegen het einde van de cyclus een mogelijkheid opengehouden dat het huwelijk nog goed komt. Het is interessant om vanuit het perspectief van Mathilde de familie te zien. De familie bestaat voor haar deels uit ziekelijke, neurotische mensen, die weigeren haar in hun midden op te nemen; ze zijn voor haar, gezond als ze is, gedegenereerd, ontaard en anders. Voor een ander deel is er natuurlijk Addy. Mathilde beseft: ‘hij was anders ook - en dat andere was haar niet verwant, en niet verwant was haar de superioriteit, waarmee hij zich haar opofferde...’ (p. 911) Men lette op het woord ‘superioriteit’. Hier komt het standverschil om de hoek kijken, zij het niet in sociale of economische zin. Nog onthullender in dat verband is het gesprek dat Mathilde heeft met Constance voordat zij en Addy gaan scheiden. Er blijkt uit welke verpletterende indruk Addy op Mathilde maakt. ‘Langzamerhand, langzamerhand ben ik gaan voelen... dat hij ver boven me staat. Dingen waar ik om geef, zeggen hem niéts: dingen van luxe, chic, van vrolijkheid, van de wereld... Die hypnose van hem, eerst dacht ik: dat is iets nieuws, een nieuwe methode... nu, ik weet het niet: ik word er bang voor! Ik word bang voor hem! Er is iets in hem, dat me bang maakt... O, ik weet het wel, het is alleen omdat hij zo goed is en zo groot, en dat ik maar heel klein en gewoon voel, dat ik niets begrijp van die fijne, hoge ideeën...’ (p. 925) Men ziet dat niet alleen ziekte en neurose maar ook mystiek (twee verschillende verschijningsvormen van decadentie) bruikbare middelen zijn om zich te onderscheiden van een andere stand. Decadentie als distinctiemiddel, zo men wil als wapen in de klassenstrijd. Of je tot de geestelijke elite, tot de aristocraten van de geest behoort, staat eigenlijk al vast. Het zit in de familie of niet.
Het eerste deel van dit essay verscheen in De Revisor 1982/4. | |
[pagina 49]
| |
Overgenomen uit het Argentijnse dagblad Clarin, 24 september 1982.
|
|