Robert Walser
Lenz
Sesenheim. Kamer
friederike Waarom bent u zo treurig, beste mijnheer Lenz? Trekt u toch een vrolijk gezicht. Ziet u: ik ben zo opgewekt. Kan ik het helpen dat ik een goede bui heb? Neemt u me dat kwalijk? Neemt u me kwalijk dat ik niet droevig en uit m'n humeur wil zijn? Ik vind de wereld vandaag zo mooi. U niet?
lenz Ik kan het niet meer uithouden. Ik moet hier weg. Snel. U bent gelukkig, u bent goddelijk. Des te ellendiger ben ik. Als ik zie hoe mooi u bent, moet ik uw hoofd beetpakken en kussen, en dat wilt u niet, dat zult u nooit willen, nooit wensen. Wij zijn niet voor elkaar. Ik ben voor niets op de wereld.
friederike Waarom nu meteen alle moed laten zakken. U kunt me echt pijn doen. U zou me een waar genoegen kunnen doen, als u zich een beetje prettig wilde voelen, maar dat wilt u niet.
lenz Ik kan niet.
friederike Ja, gaat u maar. Gaat u maar weg. Laat u mij alleen. Dat is beter.
lenz Weet u hoe ik van u houd? Hoe ik u verafgood?
friederike Dat had u niet hoeven zeggen. Daar is Goethe. God weet, het grijpt me aan, het vervoert me als ik die lieve man zie.
Friederike 's kamer. Schemering
lenz Zacht, zacht. Geen mens mag me zien. Wat ben ik afschuwelijk. Maar het is beter afschuwelijk en lelijk te zijn dan zo troosteloos. Mag dan een ongelukkige ook zijn vreugde hebben. Waarom moet de ene mens helemaal niets, helemaal niets en een ander alles wat er aan moois is vergund zijn? Liever verworpen zijn dan helemaal niets zijn. O natuur. Hoe hemels ben je. Zelfs degenen die je misvormen schenk je verrukkingen en zaligheden. Hier zijn haar kousen. (Kust ze). Ik ben waanzinnig. Hoe ik tril. Zo trilt een misdadiger. Hoe heilig me deze voorwerpen zijn. Hoe ik ervan in de war raak. Als er nu iemand kwam. Weg. Ik zou voor altijd geschandvlekt zijn.
Straatsburg. Op de kathedraal
goethe Wat een prachtig uitzicht is dit. Studie en genot gaan nooit beter samen dan op zo'n verheven plek. Terwijl je je blik steeds verder wilt laten dwalen, wordt het mooie weidse uitzicht steeds leerzamer. Daar de rivier in het brede, vriendelijke land, hoe hij glinstert. Als een sage, als een oude, goede waarheid slingert hij zich door de uitgestrekte vlakte. Ginds in de verte de bergen. Je kan alles in één keer zien en toch niet verzadigd raken. Ons oog is een vreemde machine. Het grijpt en laat alles weer los. Daar beneden in de oude, aardige straatjes: hoe ze wandelen, lopen en hun dagelijks werk doen, de droomachtig bevangen mensen. Je kan van hier boven zo goed zien hoe weldadig en rechtschapen we zijn, in de greep van de gezonde dagelijkse gewoonte. Is orde niet steeds weer het schone?
lenz In onze Duitse literatuur moet de storm losbarsten, zodat het oude, wrakke huis in zijn binten, muren en voegen trilt. Als die kerels toch eens fris van de lever wilden praten. Mijn ‘Hofmeister’ moet ze een milde angst aanjagen. Jagen, stormen. Je moet klauteren. Je moet wagen. In de natuur is het als in ruisen en fluisteren van bloed. Bloed moet ze in haar asgrauwe, bleke oude wangen krijgen, de mooie literatuur. Wat: mooi! Mooi is alleen het golvende, het frisse. Ach, ik zou hamers willen pakken en er op los hameren. De vonk, Goethe, de vonk. De ‘Soldaten’, stel ik me voor, moet zoiets als een bliksem worden, dat het ontbrandt. (Goethe kijkt hem aan, glimlacht.)
Straat. Het regent
lenz Het wordt me hier barbaars. Ik ga te gronde. Geen vingerwijzing. De illusies verdwijnen. Geen droom meer. En hoe dood, hoe drukkend is alles. Moet het dan nu juist regenen? Waar is de regen eigenlijk voor? De regen is er om paraplu's en natte straten in de wereld mogelijk te maken. Onder mijn ogen heb ik het kokend heet. Het liefste zou ik nu willen kruipen. Dat eeuwige lopen. Wat je niet allemaal voor moeite doet...
Weimar. Zaal in het slot
hertogin Dus zo ziet u eruit? Komt u onbevreesd naderbij. Als men u welkom heet, mag u ook vertrouwen hebben. Uw
De pastorie in Sesenheim, tekening van Goethe, 1770/71