De Revisor. Jaargang 9(1982)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] Robert Anker De seizoenen, gekorrigeerd I Zomer Het land dat hij verlaten heeft is leeg. Dat is pas reizen in het knallen van de motor. Hij woont in het lawaai. Er zijn geen echo's. Want hij luistert niet. Hij hoort maar wat hij ziet. Zo komt hij binnen het verband, vergeten wat nog komt. Of, vertikaal: de mateloze avondlucht, zijn hoofd ter hoogte van het riet, de poten van het vee, zich bukkend onder bruggen. Door het lauwe water sliert zijn hand. Waar je hem ziet, daar moet hij zijn. Er zijn geen vragen. Je zou het kunnen filmen. Dat hij alleen vaart. Dat er geen zwanen voor hem uitgaan. Er wil een rat in dit verhaal, als een symbool. Om mee te zwemmen in de boeggolf. Snorren, oogjes. Het hondje staat als boegbeeld op de plecht. Bloembollen reizen los van verleden. Dat hij een bouwer is die terugkeert van het land. Wat hij natuurlijk is, hij is geen metafoor, hij is een lege man, om in te kleuren. Hij vaart achter het dorp langs met stilte in zijn hoofd. Om etenstijd, dus niemand die hem ziet of hoort. Vrede haaks op de tevredenheid. Tenslotte legt hij aan, vol wolken, land en water. De bollen laat hij maar voor later. Dat is pas aankomst: voorbij nog iets te doen. Het ruikt naar heimwee in de schuur, van zaad en bonen. Van de grond. En god ruist in de bomen om het erf. D.i. de bomen ruisen en hij draait zich om: dampende velden ziet hij en de zon. Zijn bord staat in de keuken op de krant. Het beslagen raam, de pan met aardappels voorbij, waagt hij de vergeelde toetsen even aan zijn gekloofde hand, om Schubert. Dan kijkt hij op, in ons gezicht. Klaar om in details te treden. II Lente 's Nachts wordt hij weer uitgestuft. Hij kiest een nieuwe route in de witte wereld. Of hij wordt nagewuifd? Een witte boord? Hij is een kwieke reiziger in hout en ruwe materialen. Hard rock dendert door zijn hoofd. Ha! Hij lacht, hij klaksonneert. Over de induktie van beweging. Bv. het geluid van banden door een landschap: stokt heimwee naar een toekomst in je keel. Bijvoorbeeld: wat je denkt doordat je praat. Zo zwenkt hij dorpen in en uit, valt werkplaatsen binnen met zijn mopjes. Het gevoel een film te zijn. Action! Een glanzende man. Thee en koffie drinkt hij in de keukens. Daar gaat hij in debat over het weer, de wereld en het ruwe hout. De timmerman vertoont hem tekeningen van zijn prachtige konstrukties. De reiziger praat losjes door de tekeningen heen. Over het opdoen van nieuwe ervaringen en het bewaren ervan, huiswaarts. Vervuld van wat hij zelf genereerde, loopt hij het witte tuinhek door, het grintpad op, naar binnen. In de lente van zijn eenzaamheid. Hij manoevreert zich langs de koppen van de krant. Hij denkt: ik ben alweer vergeten waar ik was, maar mijn hoofd zit vol met maten en getallen. Dat komt als ik ga praten goed van pas. Wat mij beweegt. Wat mij bestemt. Wat hem zo vast verankert in het heden. [pagina 29] [p. 29] III Herfst De bladeren in je hoofd zal je bedoelen. Dit is een man die in zichzelf praat. Noem het een beperking, maar hij praat. Hoe hij zijn hoofd bedekt zodra hij opstaat, het brood snijdt in de keuken: onwankelbare deemoed. Ochtendmist, het krassen van een kraai. Het piepen van de riemen. Hoe hij omkijkt. Dat hij uit de sloten om te gaan ooit deze koos en sedert nam: het verzelfstandigen van beweging. Dat het land door de verkaveling geopend is en hij daarin is dichtgegroeid. Dat hij met name een rug geworden is die toekomst voor zich uitroeit. D.w.z. uit en thuis. Het water heeft de diepte van een huid. Daar steekt hij stokken in. Zo spant hij netten. Hij vist wat ooit is uitgezet, ook wel door hem. Hij is verheugd te weten wat hij kan en weet. Over de scherpte van zijn inzicht terzake van het vissen. Maar ook: dat helderheid de duisternis bedekt. De krant voor je opgetrokken als een wereldbeeld. Iemand - een geintje in zijn filosofie - die daar met de vlakke hand doorheen slaat in jouw schemeruur. Of je nog wel veilig bent. Of je daarin nog weer mee wilt gaan. Vanaf een uur of tien wordt hij een zuiltje in het riet. Er landt een vogel op zijn hoed. Er worden wissels omgegooid, zodat hij opgetogen verre steden binnenstroomt, of aan de hand loopt van een autochtoon verleden. Er ploffen appels en kastanjes in zijn hoofd. Bankiers breken hun zonen open. De zonen schrijven verder met een steen. Een passacaglia vaart als herfst door hem heen. Hoort hij de spartelende vissen in de bun. Blijft hij hier, of gaat hij verder, d.i. terug naar huis. Om 17 uur 15 schudt hij de abstraktie van zich af en pakt de riemen voor het donker wordt en mompelt voort. Om de volheid, de wijsheid en de pijn. IV Winter Of zijn adem door de bloemen heen kan breken. Hij is zichzelf als anekdote nu voorbij. Zijn denken is een leeg museum. Soms: glazen schilderijen op een witte muur. Soms: beelden, losgeraakt uit een bewoond verleden. Het zijn de korte eksposities van een goochelaar. In zijn oren ruist het als televisie 's nachts. Hij is al jaren doof en dito zwijgt hij, onophoudelijk. Maar zijn glimlach is nog goed! Hij kan nog alles zien! De krant, ja. Maar hij leest niet want hij kijkt. Meestal staat hij ergens stil, de blik omhoog. Bv. een landweg, of een blauwe tuin bij regen. Of nu, in alle vroegte, in het melklicht van het raam. Vindt zijn familie hem een lief objekt. Zoals een schoenendoos. Zij vinden hem vooral een rug, die luistert. In zijn hoofd wil alles soms verbaasd naar buiten, toch. Om landschap groen als een emotie in te gaan. De krant opslaan, verwarde mededelingen doen. Waaronder dat hij van je houdt. Beweegt hij in de keuken bij het dichtgevroren raam. Er gaat een tuin met bomen schuil als een idee. Of dat vermoede uitzicht achter bloemen een seizoen is. Of zijn adem door die bloemen heen wil breken. Of dat zijn keuze is: een bloem als Webern of een huilend raam. Vorige Volgende