De Revisor. Jaargang 9
(1982)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
Rob Delvigne & Leo Ross
| |
[pagina 62]
| |
Haan-mémoires in Philo Bregsteins Herinnering aan Joods Amsterdam als recentelijk in De Tijd.Ga naar eindnoot4 Het verbaast Herzberg een beetje dat De Haan zomaar van het socialisme op het zionisme overstapte: de oude mythe, die tien jaar uit De Haans biografie verdonkermaant. En hij is bedroefd om de dood van De Haan, ‘niet alleen omdat het hier om een moord ging, maar omdat ik het liever - als het al onvermijdelijk was - aan de Arabieren had overgelaten’. De speculatie: ‘als hij niet door Joden was doodgeschoten, dan zou hij een jaar later wel door Arabieren doodgeschoten zijn’, neemt hier de allure aan van een gotspe. Jan Fontijn constateertGa naar eindnoot5: ‘Er zit dus gelukkig beweging in de De Haan-studie’, maar ook: ‘Er is, zoals Gerrit Komrij onlangs nog in deze krant schreef, nog veel onderzoek te doen’. Met name is er volgens Fontijn ‘een dringende behoefte aan een literairhistorische studie en aan filologisch zakencommentaar’. Zo zou hij bijvoorbeeld meer willen weten over het contact van De Haan met Georges Eekhoud, de francofone Vlaming die een voorrede voor Pathologieën schreef.Ga naar eindnoot6 Welnu, daarmee is precies de doelstelling van deze studie geformuleerd. Zelden is iemand zó op zijn wenken bediend. De brieven van De Haan aan Georges Eekhoud, die wij hier publiceren met literairhistorisch en filologisch commentaar, worden bewaard in de Stadsbibliotheek te Antwerpen. Jacob Israël De Haan zocht contact met Georges Eekhoud op 16 augustus 1905, zonder zelfs diens adres te weten. Op de enveloppe staat: ‘Den Heere: Georges Eekhoud./Dichter van vaerzen/te/Brussel/België, en in de linkerbenedenhoek: ‘Gelieve zéér het juiste adres op te zoeken!’ De brief kwam terecht: ‘bij de gezusters Jespers/Zoersel bij Oostmalle/Antwerpen’. De adressering heeft Eekhoud waarschijnlijk als zo curieus getroffen dat hij niet alleen de brief, maar ook de omslag bewaarde. Zo schreef men in de achttiende eeuw: Boerhaave, Europa! Eekhoud was overigens een beroemdheid op het gebied van het proza, volstrekt niet op dat der poëzie. Dit schreef De Haan hem, in bijzondere stijl: Holland Zeer Geeerde meester Eekhoud, uit Antwerpen schrijft men mij, dat gij in Duitschland over mijn boek ‘Pijpelijntjes’ hebt geschreven. Ik begeer zeer sterk uw schrift over mijn werk te lezen, en ik heb moeite gedaan het te bekomen. Maar mijn moeite is machteloos geweest. Nu bidde ik u te vragen dit: wen werkelijk Gij mijn werkje hebt beschreven, eilieve, zij bereid en zend mij dit, en ik weerzend het u weder. Of doe mij weten, waar u hebt geschreven? Zoo hoop ik, meester Eekhoud, u hiertoe gereed. En ik ben uw dienstw. Jacob Israël de Haan De informant uit Antwerpen was Segher Rabauw, die zelf in het tijdschrift Ontwaking een recensie van Pijpelijntjes gepubliceerd had. Het stuk dat Georges Eekhoud over Pijpelijntjes schreef, is te vinden in het Jahrbuch für sexuelle Zwischenstufen mit besonderer Berücksichtigung der Homosexualität, dat door een ‘Wissenschaftliches Humanitäres Komitee’ en onder leiding van Magnus Hirschfeld werd uitgegeven, en wel in het boek van 1905 in een ‘Bibliographie der holländischen Schriften für das Jahr 1904’ van jonkheer J.A. Schorer. Eekhoud heeft de tweede versie van Pijpelijntjes onder ogen gehad, dus niet die van Sam en Joop, maar die van Hans (Felix) Deelman en Cor Koning (de Duitse tekst zegt: ‘Leo Koening’). Cor is volgens Eekhoud ‘ein neuropathischer Homosexueller’, Hans ‘ein Bisexueller, dessen Sexualität sich mit einer Art Sadismus kompliziert’. Beiden zijn ‘von minderwertiger Moralität und Intelligenz, zugleich lasterhaft’ (verdorven, pervers) ‘und alltäglich sentimental’. Volgens Eekhoud bedroog Cor ‘sehr oft seinen Freund mit jungen Vagabunden, mit zerlumpten Voyous, mit Hafenarbeitern Amsterdams, die sich für einen Gulden prostituierten’ - een voorstelling van zaken die meer aan Eekhouds eigen romans doet denken dan aan Pijpelijntjes met zijn keurige schoenpoetsertje Koos van de Dam die het verdiende geld aan zijn meissie afdraagt. De passages waar Cor zich met de ‘Epheben der Gosse’ afgeeft (‘der Roman ist das Tagebuch Koenings’), ‘bilden eine vorzügliche Dokumentation des erotischen Lebens des vulgären Uraniers’. Maar Pfeifeleinchen is voor Eekhoud ‘mehr ein interessantes als ein schönes Werk’, de compositie is slecht, geen dramatische ontwikkeling, tweederangs. Tenslotte vermeldt Eekhoud één goede kritiek, in Ontwaking (dat is dus die van Segher Rabauw), en veroordeelt de overige critici in Holland om hun ‘polemischen Ton’ en ‘recht bedauernswerte persönliche Anfeindungen’, vijandelijkheden zoals Eekhoud uit ervaring kende. Er is een parallel tussen het lot van Pijpelijntjes en dat van Eekhouds roman Escal-Vigor. Eekhoud had wegens die onzedelijke roman in 1900 een proces aan zijn broek gekregen en was, precies zoals De Haan, slaags geraakt met de socialisten, die verklaarden: ‘Après avoir lu Escal-Vigor, nous avons pensé que c'était pour nous, socialistes, un impérieux devoir de lutter contre les tendances littéraires manifestées par ce livre’...Ga naar eindnoot7 Maar daarmee houdt de overeenkomst op. Het proces eindigde met Eekhouds triomfantelijke vrijspraak en zorgde ervoor dat zijn naam ‘weit über Belgiens Grenzen hinaus’ bekend werd en dat Escal-Vigor herdruk op herdruk beleefde.Ga naar eindnoot8 De Haan daarentegen werd door de Pijpelijntjes-affaire helemaal niet beroemd, zelfs niet in Nederland, en zijn boek verdween in vergetelheid en ramsj. Eekhouds stuk over Pijpelijntjes is niet bijzonder treffend en beslist ook weinig positief. Maar intussen was hier nu precies gebeurd wat De Haan zo vurig gehoopt had: een beroemd schrijver had zich met Pijpelijntjes beziggehouden, hij had het boek niet hemelhoog geprezen, verre van dat, maar het ook | |
[pagina 63]
| |
niet verworpen. Dat was de officiële erkenning die De Haan van Lodewijk van Deyssel niet gedaan had kunnen krijgen.Ga naar eindnoot9 En slonk Van Deyssel zelfs eigenlijk niet tot een provinciaal baasje naast de internationaal befaamde figuur van Georges Eekhoud, schitterend romancier, professor aan de Université Nouvelle te Brussel, medewerker van de Mercure de France, medewerker en redakteur van nog een dozijn andere periodiekenGa naar eindnoot10, leider van de jonge Belgische literaire generatie? Bovendien werd Eekhoud in homofiele kring nog extra vereerd als ‘Bahnbrecher in der künstlerischen Darstellung der Homosexualität’, ‘Pfadweiser für die poetische Auffassung der Urningsliebe’...Ga naar eindnoot11 Hij werkte aan het Jahrbuch mee, was zekere tijd lid van het Obmänner-Kollegium van het Komitee (met: Von Römer, Schorer en Meienreis), publiceerde ook een homofiele novelle Eine schlimme Begegnung (Une mauvaise rencontre vertaald door Meienreis) in Der Eigene, een publikatie für Kunst und männliche Kultur van de geruchtmakende Adolf Brand.Ga naar eindnoot12 Maar Eekhoud legt iets voornaams, iets opbouwends in de homosexualiteit dat in De Haans werk te enen male ontbreekt. Eekhouds homofielen hebben, heel anders dan Sam en Joop, een veredelende invloed op hun omgeving. Zo laat Eekhoud in Eine schlimme Begegnung zijn verfijnde hoofdpersoon Léonce verdwalen in een huis van vermaak, waar hij door een jonge galgenbrok ten dans wordt genood. Een uitgekookt gezelschap loert op leven, geld en sieraden van de verfijnde prins. Maar deze verwerft al babbelend een zo groot moreel overwicht op de jonge, schone schurk dat die niet alleen zijn leven spaart, maar zelfs zijn bloeddorst op hóger doeleinden richt: hij wordt anarchist en pleegt een politieke moord. Bij de terechtstelling van de edele boef komt prins Léonce aangesneld en het lukt hem er lijfelijk aan deel te nemen: de guillotine scheidt met één slag beider hoofd van de romp en de afgehakte hoofden vinden elkaar in een innige laatste kus in de afvalbak. Dit alles staat wel heel ver van het bed van Sam en Joop. En zo is Eekhouds voorbehoud ten aanzien van Pijpelijntjes wel verklaard. Maar De Haan, die het in zijn Open brief aan P.L. Tak niet verder had gebracht dan een tegen diens zin gepubliceerd citaat uit een particuliere brief van Lodewijk van Deyssel, kon niet anders dan diep betreuren dat Eekhouds artikel voor die brochure te laat kwam.Ga naar eindnoot13 De brief aan de ‘Dichter van vaerzen’ te Brussel kwam dus terecht. Eekhouds antwoord is verloren gegaan, maar uit De Haans reaktie van 31 augustus 1905 kunnen we wel iets afleiden omtrent de inhoud. Eekhoud moet Pijpelijntjes bijvoorbeeld ‘juste et courageux’ genoemd hebben, woorden die De Haan citeert in zijn brief en ook in het exemplaar van de Open brief aan P.L. Tak dat hij aan Eekhoud toezendt met de opdracht ‘Aan den meester Georges Eekhoud. Vous dites, Maître, que mon livre est juste et courageux? C'est pourquoi on ne l'aime pas! Que fait-on de justice et de courage en Hollande?’Ga naar eindnoot14 De Haan verstrekt gegevens in deze brief die we nergens
FV: F. Vallotton
anders tegenkomen. Zo geeft het afpersen van het briefje waarmee hij verlof gaf tot het intrekken van Pijpelijntjes-eerste versie, inhoud aan een zin uit een brief aan Van Eden: ‘Sam heeft mij met Hans samen verduveldonderd’Ga naar eindnoot15, en ook de houding van Sam en Hans, d.w.z. van Aletrino en Johanna van Maarseveen, beiden als arts in dienst van de gemeente Amsterdam, wordt nu duidelijker: zij zijn door de wethouder voor onder meer volksgezondheid, C.F.J. Blooker, persoonlijk onder druk gezet. Wat De Haan op 15 juni 1905 aan Van Deyssel schreef over Aletrino: ‘men heeft hem met broodroof bedreigd’, wordt in de brief aan Eekhoud toegelicht. Zo vullen de verschillende correspondenties elkaar aan. Maar geheel nieuw is De Haans verhaal over de roman Pathologieën. Er is tussen 1905 en 1908 blijkbaar nog heel wat aan het boek gedokterd (het kreeg een andere ondertitel en de hoofdpersoon vond een ander einde), maar bepaald sensationeel is De Haans informatie over de biografische achtergrond van de roman. De vraag rijst: wie was die ‘teekenkunstenaar’ die model heeft gestaan voor René Richell? ‘Gij kent hem wel’, schrijft hij aan Eekhoud, maar hij noemt geen naam. Men kan nu een profiel ontwerpen van de proto-René Richell: donker; geboren omstreeks 1870; heeft een relatie met Haarlem; is internationaal georiënteerd; heeft iets met Indië (batiks) van doen; tekent heel fijn, maar soms ook héél scurriel..., enz., en dan kijken of er een kandidaat te vinden is. Waarschijnlijk komt men dan terecht bij een type als Sam Jessurun de Mesquita: geboren in 1868; donker van uiterlijk (zoals zijn eerste houtsnede, een zelfportret uit 1896, laat zien); batikte; had een connectie met het Koloniaal Museum te Haarlem; kreeg in 1902 een zilveren medaille in Turijn; maakte heel fijne tekeningen, maar ook ‘Sensitivistische verbeeldingen’ die in mappen werden verkocht en die Albert Verwey in 1904 ‘vizioenen van de duisternis’ noemt, ‘schrijnend, weerzinwekkend, haast walgelijk, iets van leed en van lust’. ‘Als men de oogen half sluit’, aldus Verwey, ‘kan men | |
[pagina 64]
| |
zich verbeelden in het duister grillige witte voorwerpen te zien waarin men zich gezichten droomt’Ga naar eindnoot16, dus precies zoals het gezicht van Jacob Israël de Haan op het beroemde satanistische portret in Pathologieën als een wit voorwerp in de duisternis schijnt te hangen.Ga naar eindnoot17 Maar van geen schilder-tijdgenoot van De Haan zijn ons voldoende persoonlijke gegevens bekend om te kunnen zeggen: die is het.
Beste Heer en Meester Georges Eekhoud, vandaag is de Hollandsche koningin jarig, en daarom heb ik nu eenen werkvrijen dag. Dies dat ik u schrijven kan. Ik bedank u wel voor uwen brief. En ik dacht, dat de mijne u met al te weinig precies adres niet had bereikt. Wat u mij schreef voor het ‘Jahrbuch’ had de heer Segher Rabauw mij óók al ongeveer geschreven. Meester Eekhoud, sommige menschen hebben mij verweten, dat mijn boek niet vleiend voor de homosexueelen zij, en daarover waren ze boos. Maar kon ik dat anders? Had men liever gewild dat ik een tendens-werk had gemaakt. Neen, geen mensch durft de homosexueele sentimenten harmonisch in zijne kunst op te nemen, en dat durf ik wel, omdat 't mij eerlijk lijkt: ‘Goed recht voor allen’. Maar het moet harmonisch blijven, niet verdraaid, tendencieus, ten bate van dien of dien. Dat zou ook niets geven, meene ik. Neen, ik zal nu ook voor de scheldende menschen niet wijken. Het ‘Jahrbuch’ heb ik wel gelezen vroeger. Ik herinner mij een groot artikel over de affaire Krupp erin. Maar nu ben ik ziek en lees al te weinig. Men heeft mij zooveel en zoo bitter kwaad gedaan. Ziet ge, meester Eekhoud, men is bang, dat ik voort zal gaan met te schrijven over de homosexueelen. En men vreest voor deze dingen zoo eerlijk weg besproken te zien. Daarom plaagt men mij zoo bitter. En ik geef toch niet toe, dat mag niet om de wille van mijne kunst immers niet? Ik weet wel, hoe men overal op mij scheldt. Maar ik voel mijn diepste ziel goed en rustig, en zoolang dat zoo is, doe ik wat ik goed te doen meen. Ik leg in deze enveloppe een boekje voor u in, waarin u lezen kunt van mijne ellende, en van mijn harden strijd. U denkt misschien, dat ik al zeer bejaard zij? Neen, neen, ik ben pas 23 en toen ik ‘Pijpelijntjes’ te beginnen had, was ik juist twintig. En nu wenscht men niets liever, dan dat ik stierve zoo jong en zoo hoopvol nog. Omdat men is: ‘bang voor mijn kunst’. Daarom ook spreekt men in Holland weinig over mij. In het boekje aan P.L. Tak staat wel veel maar niet alles. Er zijn dingen, meester Eekhoud, die men niet kan zeggen om derden niet noodeloos te beschadigen. Maar u schrijft mij met zo'n betrouwbaar accent, nu schrijf ik u terug, óók met vertrouwen. En wel dit: toen Pijpelijntjes verscheen was ik naturelijk zenuwziek. Dat ben ik al jaren sinds een vriend mij vreeselijk heeft mishandeld. En in mijne ziekte heeft men mij toen een briefje weten af te persen, dat ik verlof gaf tot terugtrekking des boeks. Maar even beter, heb ik daarvan schreiende spijt gehad. En ik heb het boek herschreven, hoewel mijn handen rilden wijl werkende. Daarna heeft men mij gehaat. Ik kan dit alles niet schrijven, wijl dat veels te
Het satanische portret van Jacob Israël de Haan
veel zou zijn. Maar weet ge dit? Een der wethouder van Amsterdam heeft menschen, die goed voor mij waren laten roepen op het Stadhuis en hen daar gedreigd met ontslag uit hunnen betrekking als gemeente-ambtenaar. En vindt ge dit niet lam en laf, toen hebben sommigen zich snel en scherp tegen mij gekeerd. Men heeft mijn heele leven opgerakeld, en niets vindende heeft men baat bij laster gezocht. Ziet ge, ik had toen eene goede plaats als leeraar aan een school met zoowat 2500 francs inkomen. Die heeft men mij ontnomen. Maar ik was, eerlijk gezeid, nogal vief en kreeg dadelijk een andere, minder, toch nog 2000 francs. Pats, men hoorde van ‘Pijpelijntjes’. Naar de maan. En toen, meester Eekhoud, is het heel erg geworden. Niemand wilde mij meer in dienst hebben, geen enkel tijdschrift en geen enkeld blad wilde mij meer. En toen heb ik heel heel bittere maanden gekend van ziekte en wanhoop en strijd. Het lutteken geld, dat ik had, moest besteed aan morphine en aan wijn, wijl ik zonder die niet leven kon. Ziet u nu, wat Holland mij heeft doen lijden? Nu is 't mij iets beter. Ik heb weer eene betrekking, ditmaal op een kantoor. Heel druk, heel vervelend, en die geeft maar 10 florijnen per week. Daar moet ik nu alles van leven, en alles van doen. Maar ik ben onafhankelijk, en zal misschien later | |
[pagina 65]
| |
weer meer hebben. Ook drink ik weinig meer, en neem niet zoo veel morphine. Maar ik heb zoo geleden, meester Eekhoud, ik heb zoo bar geleden. Dat goede menschen ook aan dit spektakel hebben medegedaan, dat is van alles nog wel het hardst. Meen niet, dat 't uit is, er broeit nog zooveel, en dat uitsluimeren zal. Doch dit is zeker, ik zal niet meer vreezen. Meester Eekhoud, ik heb bijna een grooten roman volmaakt: ‘Pathologieën, de ondergangen van eenen jongen’. Dagelijksch, tot in ellendigste tijden toe, heb ik daaraan gezwoegd, opdat men wel wete: ‘ik zij geslagen wel, toch niet gebroken’. In dat boek geef ik het leven van eenen zeer superieuren, zuiver homosexueelen jongen, en die na enormen ziels-strijd gek wordt, door het verkeerde liefde-leven van eenen slechten artist. Meester Eekhoud, dit is alles gebeurd. De artist leeft, en is nu een groot teekenkunstenaar, de jongen leeft ook. Doch is na die gebeurtenissen steeds zeer zenuwziek. Gij kent hem wel. De jongen in dit boek: ‘Pathologieën’ bestaat uit levensstukken van verschillende jongens. In zijnen strijd tegen den schilder ben ik het meest zelf. In het boek staan ook brieven, die die twee elkander schrijven, en die bijna woordelijk werkelijk geschreven zijn. Ik geloof niet, dat er een artist is, die dit boek zou durven maken. Doch ge zegt zeer juist: juste et courageux. Ik dacht, dat die brieven, die zoo zuiver dezen ziel-strijd aangeven misschien voor 't ‘Jahrbuch’ goed waren. Als men ze daarvoor wenscht zal ik ze afstaan. Maar in 't Hollandsch of in 't Fransch. In 't Duitsch moet men ze vertalen. Ik wil dan boven elken brief een noot zetten, die gang geeft. Zou dit gewenscht zijn? Maar nu nog iets. Het boek ‘Pathologieën’ is binnen de maand geheel pers-ree. De menschen zullen woest van woede zijn, dat ik nu na al hun moeite om mij te slaan, nog sterk genoeg ben, om dit groote boek te maken. Ik gloof zeker, dat het beter is dan mijn vroeger werk. Naturelijk ben ik bereid nu weer op herhaling van al dat leed, en al die liefdeloosheid. Maar óók, ik ben verplicht bij liefdevolle lieden om hulp te zoeken. Wilt u mij nu ook wat helpen. Ik zou zoo gaarne ‘Pathologieën’ in het Fransch of het Duitsch uitgeven mede. U moet toch wel eenen uitgever weten, die dat aanwil en aankan. Hij betale de vertaling, ik eisch dan voorde eerste editie geen loon. Zoudt u er dan, als u het een mooi boek vindt een woord ter inleiding bij willen schrijven? Of over mijn werk eens wat zeggen in de Mercure de France? Dat zou mij goed doen. Het boek is gauw af, en dan wil ik het u graag getypwrited zenden. Is dat goed? Als u iets doen kunt om mijne kunst te behouden, ik bidde u het te doen. Weet u een Fransche of Duitsche éditor. Zou de Mercure de vertaling willen opnemen. Dát zou ik heerlijk vinden. Vergeef me, ik ben doodmoew. Nu moet ik weer in de donkere bedarende kamer. Bah. Ik ben met hoogachting en vriendschap uw Jacob Israël de Haan Nog een enkele opmerking over bovenstaande brief, betreffende De Haans maatschappelijk bestaan. De school waaraan hij 2500 franken oftewel 1250 florijnen per jaar verdiende, was de Aldegondeschool op de Marnixkade in Amsterdam. Hij werd er ontslagen, maar pas tegen september (zoals uit een brief aan Van Deyssel blijkt) en niet in juni 1904, toen Pijpelijntjes uitkwam. Het is niet duidelijk of zijn ontslag iets met het boek te maken had. Hij had daar immers niet meer dan een tijdelijke aanstelling. Het tweede ontslag is dat in Voorschoten en is bewerkstelligd door een manoeuvre van P.L. Tak.Ga naar eindnoot18 De Haans verdiensten zijn iets hoger dan de officiële cijfers die wij in onze editie van Pijpelijntjes publiceerden. Het verschil zal te maken hebben met de toeslag die De Haan ontving op grond van zijn bovenmeestersacte. De kantoorbaan is die aan de Rijksverzekeringsbank. De affaire-Krupp, waar de brief van gewaagt, werd in het Jahrbuch für sexuelle Zwischenstufen behandeld in 1903; het is denkbaar dat De Haan de periodiek bij Aletrino zag, met wie hij toen nog dikke vrienden was en die met naam en toenaam tussen de initialen van minder moedige donateurs in het Jahrbuch vermeld staat. Friedrich Alfred Krupp was op 15 november 1902 door het socialistische blad Vorwärts van homosexualiteit beticht. In het algemeen wilden de Duitse socialisten afschaffing van de anti-homofielenparagraaf in het wetboek, aldus Vorwärts, maar in het speciale gevalGa naar eindnoot19 oordeelden zij het ‘die Pflicht der Staatsanwaltschaft, sofort einzugreifen’. Op 22 november 1902 pleegde Krupp zelfmoord. Vergelijkbaar met deze zaak was de affaire-Eulenburg waar De Haan in zijn eerstvolgende bewaardgebleven schrijven, een briefkaart van 14 november 1907, over spreekt. Prins Philipp zu Eulenburg-Hertefeld, voormalig Duits ambassadeur in Wenen, intieme vriend van keizer Wilhelm II, was in een reeks artikelen in het blad Die Zukunft in 1906 en 1907 door redakteur Maximilian Harden van homosexualiteit beschuldigd, tezamen met een aantal andere leden van de zogenaamde ‘Liebenberger Tafelrunde’, een groep invloedrijke, maar weinig krijgshaftige figuren die elkaar als ‘Phili’ en ‘Tütü’ en dergelijke aanduidden. Kaiser Wilhelm heette er ‘Liebchen’. Harden sprak van de schatjes, de ‘Mignons’, van de Keizer. Hij riep op tot onverbiddelijke strijd tegen ‘die Einwirkung normwidriger Männerfreundschaft’, bracht graaf Kuno Moltke, verfijnde ziel en commandant van Berlijn, ten val en veroorzaakte de ‘exodus met schimp en schande der in één nacht in ongenade gevallenen’Ga naar eindnoot20, waar Braakensiek op 3 november 1907 in De Amsterdammer (toen onder leiding van Henri Wiessing) een prent aan wijdde. De Haan schreef aan Eekhoud:
Beste meester Eekhoud, ik heb de eerste proefvellen van ‘Pathologieën’ al ontvangen. Boogaerdt maakt geloof ik met de uitgave wel spoed. Toch zal het nog wel eenigen tijd duren, eer het boek geheel voor het gebruik gereed is. Dan kom ik naar Brussel om het u te brengen, als ik reizen mag. Maar dat | |
[pagina 66]
| |
zal wel. ‘De Nieuwe Gids’, die een voornaam tijdschrift is, heeft proza van mij aangenomen. Tot spijt van alle philistijnen en pharizeeërs gaat het mij, dank zij uwen bijstand, beter. Op het oogenblik zijn alle nette menschen weer tegen mij gericht, omdat ik openlijk de Duitsche officieren heb verdedigd. Er zal nog wat loskomen. Een nette Hollander is een buitengewoon net mensch. Goeden dag! Veel liefs van uwen vriend Joop
Het stuk waar De Haan op doelt, stond op 10 november 1907 in De Amsterdammer en luidde:
Mijn hart dringt mij tot een protest tegen de laatste plaat van dit Weekblad. Daarop zijn Duitsche officieren als zwijnen voorgesteld. Van die officieren weten wij, dat zij geleefd hebben naar hun gevoel. Van hun gevoel weten wij, dat het door de meerderheid der menschen wordt afgekeurd. Meer weten wij niet, en meer is er niet te weten. Er zijn altijd menschen, die zich bijzonder braaf gevoelen, wanneer anderen iets doen, dat de maatschappij liever niet
Jacob Israël de Haan.
Redakteur Wiessing voorzag De Haans ingezonden stukje van een commentaar. De prent van Braakensiek was niet alleen gericht tegen het ‘gevoel’ waar De Haan van sprak, maar vooral tegen ‘het zóódje’ van Duitse officieren dat bacchanalen had georganiseerd met kurassiers - cursivering van Wiessing: teken van morele verontwaardiging. ‘Er zal nog wat loskomen’, voorspelde De Haan. En inderdaad. Op 16 november 1907 verscheen het satirische weekblad De Ware Jacob met een quasi-nieuwsbericht: ‘Jacob Israël de Haan zal met toestemming van “goeie” A. Aletrino, den nieuwsten druk van PYPELYNTJES opdragen aan “liebe” HohenauGa naar eindnoot21 en “süsse” Eulenburg’. Ieder ander zou er nu uit welbegrepen eigenbelang het zwijgen toe doen. De Haan niet. | |
[pagina 67]
| |
Hij schreef op de drukproef van zijn door De Nieuwe Gids geaccepteerde proza pathetisch: ‘Aan: Prins Philipp zu Eulenburg, den Hoogen Kunstenaar, den Diepen Lijder’. Abonnees van De Nieuwe Gids bedankten. Kloos was woedend. De Ware Jacob, blad dat geen gelegenheid liet passeren om De Haan belachelijk te maken en dat ‘Jacoba de Hen’ en ‘de voortbrengselen harer kloaka’ steeds direkt parodieerdeGa naar eindnoot22 en van commentaar voorzag: ‘Als alle Joden zóó waren als Jacob Isaël de Haan, werd ik beslist anti-semiet’Ga naar eindnoot23, citeerde één van De Haans fijne fragmenten uit De Nieuwe Gids, ‘Een bad’, en plakte er weer een komisch quasi-persbericht aan vast als zou de heer De Haan niet zijn benoemd tot hofdame van ‘den doorluchtigen vorst’ Eulenburg, maar tot badkamerheer.Ga naar eindnoot24 Nog in 1909 zal Carel Scharten De Haans ‘aanstellerige toewijdingen aan een toch ietwat bedenkelijken Duitschen Heer’ op Pathologieën verhalen.Ga naar eindnoot25 Er moet tussen de brief van augustus 1905 en de briefkaart van november 1907 heel wat correspondentie verloren zijn geraakt. Georges Eekhoud had inmiddels zijn best voor De Haan gedaan. In 1905 signaleerde hij in La Belgique artistique et littéraire werk van De Haan in OntwakingGa naar eindnoot26 en kondigde Pathologieën aanGa naar eindnoot27, en hij schreef de voorrede voor Pathologieën die de weg naar publikatie bij Meindert Boogaerdt opendeGa naar eindnoot28, nadat De Haan het boek eerst tevergeefs aan Van Holkema en Warendorf had aangeboden. ‘Georges Eekhoud heeft bijna zooveel voor mij gedaan, als ik zelf deed’, schreef De Haan in een besliste volzin. In de brief van 25 november 1907 belijdt hij zijn vriendschap voor Eekhoud in een paar ontroerende formuleringen:
Beste meester Eekhoud, eindelijk heb ik dan gevonden, wat men hier in Holland over uw bekend Mercure-artikel geschreven heeft. Ik heb het blaadje zeer subiet uit het tijdschrift gestolen, op de bibliotheek, en ik zend het u dus. Hoe gaat het al met u? Wanneer kom ik te Brussel? Ja, wanneer. Ik verlang er zeer naar, maar ik kom niet, voordat ik u ‘Pathologieën’ brengen kan en dat zal niet wezen voor in de maan [sic] April of Mei. Maar u begrijpt wel, dat ik dan toch niet kom. Als ik iets heel gaarne wil, dan gebeurt het beslist nooit. Ik weet nog niet, waarom ik niet zal kunnen komen, maar het zal wel niet kunnen. Ik lees weinig van u in de Mercure, wel de Chronique de Bruxelles, maar ik ken al die Brusselsche menschen zoo niet. Kunt u niet eens ruzie maken met iemand? Dat is gezellig. Ik ben benieuwd, wat het prul Messet van ‘Pathologieën’ zeggen zal. O, lieve vriend, dat is toch zoo'n prul! Hoe is die toch in de Mercure gekomen? Hij is gewoon Quérido-maan. Ik weet zeker, dat hij alle vijanden van Quérido gewoon de huid volscheldt, om Quérido plezier te doen. Kwaad zal hij van mijn boek niet durven zeggen, omdat U er een mooie voorrede bij hebt gemaakt. En goeds zal hij er niet van willen zeggen, omdat ik met Quérido overhoop lig. Nu: wij zullen zien. Het Handelsblad, dat de grootste liberale krant van dit land is, heeft besloten nooit iets over mijne boeken en mijne tijdschrift-artikelen te zeggen. Vindt u dat niet erg liberaal? Maar zoo zijn de menschen hier. Het is hier een zeer eng land. Ik gevoel mij vaak benauwd alsof ik stikken zal. Mijne gezondheid is sinds ‘Pijpelijntjes’ verschenen is nog altijd slecht. Mijn hart is nog steeds ziek. Dikwijls moet ik zeer vele geneesmiddelen gebruiken en dagen lang met pijn te bed liggen. Ik ga met niemand om en ben zeer vereenzaamd geworden. Mijne letterkundige positie wordt beter. Willem Kloos, die onze grootste moderne dichter is, accepteerde vier van mijne kleine beschrijvingen in proza voor zijn tijdschrift ‘de Nieuwe Gids’. En Van Deyssel, die onze beste en meest erkende criticus is, kondigt met eenige ophef aan, dat in de jaargang 1908 van zijn tijdschrift ‘de 20ste Eeuw’ nieuw proza van mij zal verschijnen. Dat nieuwe proza, mijn beste meester, is een tweede deel van ‘Pijpelijntjes’. Leuk hè? Om die duffe Hollanders te laten zien, dat uw vriend zich niet uit het veld heeft laten slaan. Wat zullen de menschen daarvan schrikken. Ik ben toch zoo innig blij, dat u mijn vriend bent en dat ik uw vriend ben. Het is eene van de weinige vreugden die ik heb, maar die vreugde is dan ook van groote waarde. Vergeet mij niet. Ik zal naar Brussel komen, ja zeker. Veel liefs van uwen jongen, Joop
Alsof de redaktie van De Ware Jacob deze brief gelezen heeft, zo trefzeker weet zij de laatste zinnen te parodiëren: ‘Dat is nu nog eens een lieve man, die George Eekhoudt, die snapt me. Hij dweept met mij en ik met hem’.Ga naar eindnoot29 Het Mercure-artikel van Eekhoud is ons ontgaan, evenals het tijdschriftblaadje dat De Haan op de bibliotheek achteroverdrukte. De opmerking over de gezelligheid van ruzie lijkt een mislukte ‘volzin’, maar Eekhoud heeft inderdaad iets irenisch dat kan irriteren. Wat de ‘Lettres néerlandaises’ van H. Messet in de Mercure de France betreft, de man heeft Pathologieën nooit besproken. Met Querido heeft De Haan zich later verzoend.Ga naar eindnoot30 De ‘beschrijvingen’ die Kloos geaccepteerd had, zijn nooit in De Nieuwe Gids verschenen. Kloos heeft ze, woedend om Eulenburg, teruggestuurd. De publikatie van de voorrede van Georges Eekhoud voor Pathologieën in het tijdschrift Den Gulden Winckel, begin 1908, is een mijlpaal in de ontvangst van De Haans werk, ook al zorgde redakteur Gerard van Eckeren voor een uitvoerige, verontschuldigende, typisch Hollandse voetnoot: de publikatie mocht ‘geenszins als een blijk van instemming’ worden beschouwd! Maar van ‘het oordeel eens schrijvers van beteekenis als Georges Eekhoud ongetwijfeld is’ behoorde men toch kennis te nemen, vond Van Eckeren. (Tussen twee haakjes, het oordeel van Eekhoud over Pijpelijntjes viel in deze voorrede héél wat positiever uit dan destijds in het Jahrbuch für. sexuelle Zwischenstufen.) De rede werd door het Handelsblad | |
[pagina 68]
| |
(met nadruk op Van Eckerens voetnoot!) en door de NRC besproken. De Haan knipte beide besprekingen uit, plakte ze op een briefkaart en stuurde ze meteen naar Eekhoud, op 19 en 20 februari, met de tekst:
Beste meester, dit is uit het Handelsblad van hedenavond. Belangrijk, omdat in dat blad voor dezen mijn naam niet mocht worden genoemd. Zondag krijgt u eenen brief van mij, en ook het boek. Of ik zelf komen kan? Dat vraag ik. Goeden dag. Veel goeds van Joop
en:
Zaterdag krijg u het boek met eenen brief. Dit is een stukje van Johan de Meester, die hier nogal invloed heeft uit de Nieuwe Rotterdammer Courant het grootste Nederlandsche blad. Dank voor alles! Dag, Joop
Het is grappig te lezen hoe de NRC ook een artikel van René de With over de dichter Paul Verlaine in dezelfde aflevering van Den Gulden Winckel signaleert zonder te vermoeden dat achter die schuilnaam zich de schrijver van Pathologieën verbergt. Die zaterdag stuurt De Haan aan Eekhoud het eerste exemplaar van Pathologieën. Het boek verscheen officieel pas in de tweede week van juli 1908. Ontwaking publiceerde een fragment in februari, De Nieuwe Gids en ook De Amsterdammer in maart van dat jaar. De Haans brief van 22 februari 1908 is een soort liefdesbrief, tot in zijn Franse versje dat vermoedelijk tijdens het concipiëren van het Verlaine-stuk gemaakt werd. In het boek Pathologieën zetten de vrienden Jacob Israël de Haan en Georges Eekhoud kruiselings hun handtekening en daaronder: ‘Hij die deze namen scheiden kan, hij kan ook onze harten scheiden’.Ga naar eindnoot31
Mijn beste meester, gelijk met dezen brief zend ik u het eerste exemplaar van ‘Pathologieën’. Het boek is nog niet in den handel. Maar de uitgever gaf mij één exemplaar vooruit, omdat ik dat aan u in Brussel wilde komen brengen. Maar nu kan ik nog niet komen, maar ik kom wellicht later. Maar ik zend het boek, en ik vraag u, ook namens den uitgever, of u het niet aan anderen wilt laten lezen, voor het in den handel komt. De voorrede van u in den Gulden Winckel heeft hier nogal emotie gemaakt. Un frisson nouveau dans la littérature. Nu zult u vragen, waarom ik niet naar Brussel kan komen. En dat zal ik u dus nu eens zeggen. Ik kom niet naar Brussel, omdat het gemeentebestuur van Amsterdam mij weder heeft aangesteld als onderwijzer aan een van de gemeentescholen. Dat is na hetgeen er gebeurd is met ‘Pijpelijntjes’ een acte van onverwachte liberaliteit. Maar nu moet ik voorzichtig zijn, en niet hals over kop naar Brussel komen en mijne betrekking in de steek laten. Ik heb het geld, dat ik verdien ook noodig om mijne studie in de rechten te betalen, en die is heel duur. Maar in het voorjaar krijgt iedere school beurt voor beurt 8 dagen vrij, als de school schoongemaakt wordt. Ik weet nog niet, wanneer onze school aan de beurt is. Maar ik kom zeker. Ik verheug mij er zeer op. Ook wil ik zien in Brussel eenen uitgever te vinden voor eene fransche editie van ‘Pathologieën’. Ik kom zeker. Van het eerste geld, dat ik in de school heb verdiend, heb ik een gebattikt stoelkussen voor u gekocht, omdat ik zooveel van u houd. Weet u, wat battikken is? Het is een oostindisch procédé van verven, maar in Holland doen de jongere kunstenaars het ook. Het kussen is goudbruin met grijs, zooals ivoor grijs is. Ik neem het mee. Ja, de ‘zélateurs de la morale biblique’ leggen het af. Alle tijdschriften willen nu gaarne mijne geschriften weder hebben, maar ik ben nu heel moew en maak zoo ongeveer niets. Ik heb ‘Ontwaking’ een fragment van ‘Pathologieën’ afgestaan. Er komt ook een groot fragment in ‘de Nieuwe Gids’. Willem Kloos schreef mij, dat het een prachtig stuk was ‘bijzonder en subtiel’. Maar ik ben moew en melancholisch. Schrijft u mij eens weder? Dan ben ik altijd zoo blij. Dag beste meester Eekhoud. Uw jongen Joop.
Hierachter staat een fransch versje, dat ik voor u geschreven heb. melancholie
Pour: Georges Eekhoud
Je suis d'une mélancholie
Monotone. La pluie
Grise pleure.
Le vent tourmente ma maison
Vides de vie les heures vont
Sans couleurs.
C'est la saison sans roses
Mon âme non éclose
Sans fruit meurt.
In de ‘zélateurs de la morale biblique’ vindt men een stukje van de oorspronkelijke Franse tekst van Eekhoud van de voorrede terug. De Haan vertaalde het met: ‘ijveraars voor eene bijbelsche moraal’. Bedoeld zijn: de socialisten. Er komen nu gapingen in de correspondentie. Van 29 mei 1911 dateert een kaartje waaruit blijkt dat De Haan in Brussel geweest is.
Beste meester, de trein ging toch om 5 uur. Gelukkig was ik niet te laat. Het was heel vol in den trein, ook in de eerste klas. Ik had ergen hoofdpijn en heb die nog. Het is alles heel druk. Ik zal probeeren wat rust te krijgen. Vele groeten ook aan uw vrouw van geheel uw Joop | |
[pagina 69]
| |
In augustus was De Haan in Carteret in Normandië en schreef hij een kaart:
‘En route’ roman in drie weken niet van Huysmans, maar van den illusteren Joop
Uit Bretagne, waar De Haan te gast was bij de nonnen van het Heilig Hart, schreef hij Eekhoud niet. Wel uit Parijs, 31 augustus 1911:
Parijs! Ik was vanmorgen bij De Gourmont. Hij was heel lief voor mij en hij zendt veel groeten. Dag, Joop
Remy de Gourmont, de symbolist, kende hij al van vroeger: in 1908 had hij de beschrijving van een bezoek aan hem gepubliceerd in Ontwaking en in 1907 een nerveus vers in dat blad aan hem opgedragen. Een bijzondere en eigen wijze om Eekhoud te danken en te eren vond De Haan in die tijd in het verdichten tot lyriek van drie van Eekhouds grote epische werken, La nouvelle Carthage (1888), Escal-Vigor (1899) en Les Libertins d'Anvers (1912), resp. ‘Een nieuw Carthago’, ‘Escal-Vigor’ en ‘Antwerpsche libertijnen’. Jaap Meijer zag hier zijn kans weer schoon om de aanbieding van ‘Een nieuw Carthago’ aan Verwey's Beweging te beduimelen met één van zijn minderwaardige commentaren: ‘Afgezien van de inhoud had de naam van Eekhoud Verwey pijnlijk herinnerd aan de onzalige dagen van Pathologieën’Ga naar eindnoot32, alsof Eekhoud een soort viezerd was! Maar Meijer geeft er nergens in zijn De Haan-biografie blijk van ook maar iets van de figuur van Eekhoud en diens betekenis voor Jacob Israël de Haan vermoed te hebben. Eekhoud zelf signaleerde De Haans bewerkingen in de Mercure de France, uiteraard zonder een oordeel uit te spreken.Ga naar eindnoot33 In de ‘Lettres néerlandaises’ sprak J.L. Walch op 1 augustus 1914 van ‘un beau volume de vers’. Maar er valt wel iets meer over te zeggen, meerdan wij hier ons vergunnen. Mogevolstaandeconstatering dat De Haan veel meer dan Eekhoud de zaken toespitst op de homofilie. Zelfs de nachtegaal in ‘Escal-Vigor’ is homofiel, de nachtegaal, ‘die diep uit hart en klare keel/om zijn vriend klaagt in het bloeiend struweel’. Eekhouds aandacht voor economische, sociale en politieke geschiedenis vindt men in De Haans lyriek niet terug. Alles is lied voor jongens geworden en lied voor Eekhoud, lied van vriendschap, danklied voor Meester Eekhoud voor diens steun ‘toen 't volk van Holland met dof gemor/als een zee vol wind en woelend gedruisch/tegen mijn woning opliep en ik vlood/uit Holland’...
Dan is De Haan in Engeland, april 1912, en schrijft:
Hoe gaat het met de lieve vrienden in Brussel? Zij worden niet vergeten. London is nu heel druk. Het weer is mooi. Upton Sinclair is een aardige kerel. Veel liefs van Joop
Wonderlijk dat De Haan zijn reisgezel Van Eeden hier niet noemt en wèl Upton Sinclair, Amerikaans Nobelprijswinnaar en veelschrijver, lid van Van Eedens Kring van de Koninklijken van de Geest, ‘a band of chosen spirits to lead mankind out of the wilderness of materialism’, zoals hij het later uitdrukte.Ga naar eindnoot34 De Haan bezat een exemplaar van Sinclairs drama Prince Hagen, hem geschonken door Van Eeden.Ga naar eindnoot35 Een paar dagen later is De Haan in Reading geweest, de gevangenis waar Oscar Wilde dwangarbeid verrichtte en zijn gedicht The ballad of Reading Gaol schreef. De Haan ging naar Reading niet alleen als bewonderaar van Oscar Wilde, aan wie hij het laatste stuk van Pathologieën had opgedragen, maar ook als strafrechtdeskundige. Aan Eekhoud schreef hij:
Beste meester Eekhoud: ik ben vandaag in de gevangenis te Reading geweest. Ik heb het graf van den soldaat van the Ballad ook gezien. Zoudt u mij nog eens naar Holland willen sturen, zoo gauw mogelijk de kranten, die u hebt over de dwangarbeid in Wilde's tijd. U krijgt ze gauw terug. Wij gaan morgen weer naar Holland. Veel liefs van Joop
Op 26 juni 1912 publiceerde De Haan in het Weekblad van het Recht een bespreking van een boekje over Engelse gevangenissen, enerzijds bescheiden: hij was in Engeland maar in ‘eene enkele gevangenis’ en ‘nog nooit in eene Hollandse gevangenis geweest’ en had, schrijft hij, ‘onder (zijne) vrienden en goede bekenden niet meer dan twee dieven’ (dus evenveel als Joop en Sam in Pijpelijntjes er hadden en ook die bezochten de koepelgevangenis in Haarlem niet), anderzijds kordaat: de poëzie van Wilde wordt als wetenschappelijk materiaal gehanteerd, zeker iets ongebruikelijks in juridisch milieu.Ga naar eindnoot36 Ook in dit wetenschappelijke opstel wordt het graf van de soldaat (‘a pit of shame’, zegt Wilde) vermeld. In de zomer van 1912 maakte De Haan een reis naar Rusland, in het kader van zijn studie van strafrecht en penitentiair recht. Er was toen nog geen publieke mening die verbood om naar zo'n land te gaan. Ontsteld kwam hij thuis. In het septembernummer van De Beweging verschenen Russische gedichten, waaronder dat voor Georges Dmitrenko. In de afleveringen van oktober, november en december plaatste hij het verslag van zijn reis: ‘In Russische gevangenissen’.Ga naar eindnoot37 Dan bereikt hem een onheilstijding en hij schrijft aan Eekhoud, op 15 december 1912:
Beste meester Eekhoud, hierbij zend ik u het laatste stuk van Rusland. Ik ben wanhopig. Georges Dmitrenko, mijn lieve jongen uit Moscou, is verbannen naar Jacoetsk, het meest-ruwe deel van Siberië. Zijne familie, die mijn adres had heeft mij geschreven. Hij vroeg het zijne moeder, vóór hij in | |
[pagina 70]
| |
ballingschap ging. Ik zal alles doen om hem te helpen. Misschien ga ik zelf voor hem naar Londen en naar St. Petersburg. Ik ben ziek van ellende. Dinsdag 24 Décember ga ik naar Antwerpen voor eenen vriend van Minor. 's Avonds ga ik naar Brussel. Ik hoop u te zien. Ik heb veel te vertellen. Den volgenden dag naar Parijs, naar de familie van Minor. Schrijft u mij eens spoedig? Veel liefs van Joop
De Haan gaat zich nu inzetten voor zijn gevangen Russische vrienden: Georges Dmitrenko, ‘leerling aan het gymnasium te Moscou, thans administratief gevangen in de Centrale gevangenis aldaar’, zoals hij in De Beweging schreef, en dus later naar Siberië verbannen, en Joseph Minor, een veel oudere publicist en anarchist. Georges' broer Victor woonde in Luik. De Haans aktiviteit is indrukwekkend en verdient verdedigd te worden tegen Jaap Meijer die hier weer één van zijn minderwaardige commentaren op De Haan afvuurt: ‘Koningen, Prinsen, Prinsessen, Ministers, zij allen worden ingeschakeld in de plannen van de gazzenszoon, die op weg schijnt de wereldhistorie binnen te wandelen’.Ga naar eindnoot38 Meijer ziet in De Haans akties niet meer dan de ‘eerzucht’ van een pseudo-mikro-Kissinger die ‘bedrijvig’ probeert de aandacht op zich te vestigen. Het doet Meijer dan zichtbaar genoegen te kunnen melden: ‘De resultaten blijven pover!’ Maar zijn we hier niet dicht in de buurt van het beeld dat Komrij van De Haan gaf: ‘onmatig in het maken van gebaren’? En Scharten: ‘aanstellerig’? Wij zouden De Haans houding liever kenschetsen als: un dévouement sublime sous la terreur. Een kaart van De Haan aan Eekhoud, uit Parijs, 11 februari 1913:
Hélène V. heeft mij een brief voor de koningin van E. gegeven. Victor Dmitrenko is een aardige jongen. Juist een brave broer van Georges. Hij kende uw boeken, die in 't Russisch vertaald zijn. Uit Rusland meer. Ik heb goeden moed. Veel liefs van Joop
Hier duikt de Hélène Vacaresco op, wier naam volgens Stapert zo op Hélène de Golesco lijkt. Zij was een invloedrijke figuur, dichteres en romancière en hofdame van Carmen Sylva.Ga naar eindnoot39 De volgende kaart komt uit Rusland. Misschien heeft De Haan zich toen, februari 1913, zo'n mooie warme bontmuts aangeschaft.
Ik ben weder te Sint-Petersburg. Het is hier koud. Als ik weer in Holland ben zal ik schrijven. Veel liefs van Joop
Na de kaart uit Petersburg krijgt Eekhoud een kaart uit Almelo (20 september 1913):
Lieve meester, ik ben op reis. Maar ik ga misschien weer gauw naar Rusland. Maar wellicht kom ik eerst nog in Brussel. Schrijft u mij eens! Veel veel liefs van Joop
In de collectie-Eekhoud in Antwerpen bevindt zich ook de enige ons bekende brief van De Haan aan Victor Resseler alias Segher Rabauw, van 11 september 1914. Uit die brief blijkt dat het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog het contact met Georges Eekhoud verbroken had.
Waarde Makker, ik heb een zeer dringend verzoek aan u. Een van mijn beste vrienden, een Rus uit Luik Victor Dmitrenko is 1 Augustus als vrijwilliger bij het Belgische leger in dienst gegaan. Sinds dien dag heeft niemand meer iets van hem gehoord en wij zijn allen doodelijk ongerust. Nu zijn er drie mogelijkheden. Hij is gesneuveld, hij is krijgsgevangen of vermist. Hij is te Antwerpen met het leger. Nu is mijn dringend verzoek aan u te beproeven daaromtrent zekerheid te krijgen en mij dan te schrijven. Weet gij iets van Georges Eekhoud? Groet alle vrienden en bekenden zeer van mij. Mogen er spoedig betere tijden komen! Beste groeten van geheel de uwe, Jacob Israël de Haan
| |
[pagina 71]
| |
Op 24 maart 1917 herdenkt De Haan in De Amsterdammer zijn Russische aktiviteiten. Uitzinnig van vreugde reageert hij op de omwentelingen in Rusland: ‘Ik heb het uitgesnikt, zooals toen mijn moeder is gestorven’. Victor Dmitrenko was dood: ‘Waar de graven der gesneuvelden ontelbaar zijn, is ook het zijne’. Het contact met Georges Eekhoud is in die tijd en daarna blijkbaar miniem geweest. De Laatste kaart van De Haan, ondertekend met ‘Joop de Haan’ alsof Eekhoud anders niet zou weten wie hij was, laat zien dat Eekhoud niets geweten heeft van enig serieus plan om voor langere tijd te emigreren. De Haan heeft altijd weggewild uit Holland: naar Frankrijk, of naar Indië. Min of meer toevallig werd het tenslotte Palestina. Zó werd het Eekhoud verteld, op 2 januari 1919:
U zult wel opkijken, een kaart van mij uit Napels! Ik heb Holland verlaten en ga naar Palestina wonen. Ik heb gereisd over Londen en Parijs. In den trein naar Rome heb ik een Italiaanschen luitenant ontmoet, die u misschien in Brussel komt opzoeken. Veel groeten, ook aan uw vrouw. Schrijf mij eens poste restante Jerusalem, Joop de Haan
En waarachtig, daar duikt het Italiaanse luitenantje op, waar Giebels geen emplooi voor had! Hij is te beschouwen als De Haans afscheidscadeau aan Georges Eekhoud. In de kwatrijnen is hij vereeuwigd: Nachttrein
Een luitenant, maar niet meer dan een knaap.
Wij reisden samen des nachts in den trein.
Wat lot genoot hij lachend in zijn slaap?
Terwijl ik waakte en kromp van pijn.
De vrouw van Eekhoud was toen overigens al een paar jaar dood. Zij stierf tijdens de Eerste Wereldoorlog. |
|