De Revisor. Jaargang 9(1982)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Marcel Koopman Brand Het koren heeft geschreeuwd: allen zijn opgesprongen, de tafel bleef onafgeruimd. De vlammen trilden al tot aan de eikenkruinen. De stank van brandend leven sloeg de diabolovorm der schoven schurend op in alle longen. Een jaaroogst naar de hel, een jaar van zweet en hoop en wonder. De harde kinnen steunen op de mestvork. Zwijgen. Fosfor in de monden. De vuurdood moet gezaaid zijn: verdenking broeit in alle koppen. Er worden wachten uitgezet. Maar 's nachts woedde in alle dromen een wilde bloedscharlaken ruiter, een Lucifer, een vonkenspuiter, een roekeloze guts karmijn. Toch is de ochtend weer gekomen mistroostig korzelig op zwarte velden. Iedereen heeft een schop genomen en grove winddoorploegde handen hebben in onvermurwbaar ritme opnieuw de akker onderworpen. Afdaling Koude sleufdeur van de nacht kluwende vogels houden wacht rond kraterrook besmette schacht nikkelen handschoen schroeft in macht de klinken open en een klacht kiert uit de grendels vreemde kracht schittert in kloven overragd met stalen webben blauw doorpracht metaallawines vracht na vracht storten in gapingen een jacht naar diepten wild bevlagd met gruis door nevel als een vacht omsloten ijsdoorzigzagd. Ik zak, een oude haan met slappe kam en lellen schichtige onderdaan van uitgebluste hellen, de ooitbetreden treden langs. Hier hoont de maarschalk van de angst met scheermes, galg en zenuwgas op spinnentroon zijn slaven aan. Nee, erger kan het niet, gemarteld ben ik al; de horizon zover ik zie is angstpsychose, haat en gal. Ik braak een laatste hanebal en weiger verdere dienst. Terwijl mijn strot zich kromt onder het sterven gaan, vangt onverzettelijk het kraaien aan. Vorige Volgende