Eugenio Montale
Tekening van Montale door Eugenio Dragutescu.
Toen in 1975 de Nobelprijs voor Literatuur werd toegekend aan de Italiaan Eugenio Montale was dat voor ingewijden de bevestiging van iets wat zij al lang wisten: dat Montale namelijk een dichter was van uitzonderlijk formaat, een taalkunstenaar die de ‘condition humaine’ zo diep had doorgrond en zo overtuigend had verbeeld dat zijn poëzie met het volste recht ‘universeel’ kan worden genoemd.
Montale werd in 1896 te Genua geboren en stierf in 1981 te Milaan. Die jaartallen omsluiten een leven dat geheel in het teken stond van de poëzie. Als dichter debuteerde hij in 1925 met de bundel Ossi di seppia (waaruit de door mij vertaalde gedichten afkomstig zijn). Daarna volgde nog een hele reeks andere bundels, waarvan Le occasioni uit 1939, La bufera uit 1956 en Satura uit 1971 de belangrijkste zijn. Behalve als dichter maakte Montale ook naam als criticus: hij ‘ontdekte’ bijvoorbeeld Svevo. Verder was hij vertaler (o.a. van Shakespeare, Eliot en Cervantes) en muziekrecensent voor de Corriere della Sera.
Montale's poëzie (vooral die uit de beginfase) kan het best met het woord ‘metafysisch’ worden omschreven. Zijn metafysica is echter geen metafysica in de traditioneel-religieuze betekenis van het woord, maar uitdrukking van een menszijn dat - wanhopig en hoopvol tegelijkertijd - voortdurend op zoek is naar de waarheid die achter de uiterlijke verschijningsvormen der dingen verborgen ligt. Vandaar dat de natuur bij Montale zo'n voorname rol speelt. En dan vooral de mediterrane natuur van zijn geboortegrond Ligurië met zijn verzengende zon en zijn vaak troosteloze dorheid. De zee, de hemel, de rotsen, de rivierbeddingen, de bloemen, de vogels, al deze dingen verwijzen voor de dichter naar een hogere werkelijkheid: een werkelijkheid waarvan hij overigens bij voorbaat weet dat hij er nooit in zal kunnen doordringen. Dit schrijnende besef, dit berustende pessimisme (zijn ‘male di vivere’) beheerst een groot deel van zijn gedichten.
Frans van Dooren