De Revisor. Jaargang 9
(1982)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
1 Op het eerste gezichtUitbarstingen van landschap. Het portret
ontbreekt. Coup du soleil verlicht van boven
het blekersveld bij Haarlem. Het lijkt net
of het zo was. Ik wil het wel geloven:
aanraken, Thomas, mag hier niet, suppoosten
zijn parkwachters met uniform en pet.
Ik zie je staan, tenger, om me te troosten;
heb, snel verliefd, je op doeken gezet:
uitzicht op Bentheims of op watermolens,
bosvijvers die een hertepoot weerkaatsen,
de wandelaar ben ik, die, omgewend,
kijkt of je komt - zo worden, nolens volens,
Ruysdaels landschappen ideale plaatsen
voor onze picknick - jij, mooi, onbekend.
| |
[pagina 27]
| |
2 Landhuis in park met fonteinenHollands barok het front, spichtige dennen,
een avondzon met het vernis vergeeld;
en wij ervoor - het had niet veel gescheeld
of wij bewoners. Het is even wennen
een huisprofiel te zien zonder antenne,
een zomeravond die ons niet verveelt.
Vooruit. Voor een moment de rol verdeeld:
jij gaat in taft, ik laat de jachthond rennen.
Bevrijd tot anderszijn - wat kunst toch doet:
herkenning in een spiegel zonder glas -
hoor ik me zeggen: heb je het niet koud?
Mijn hand voelt van de hond de natte snoet,
jouw rokzoom schuifelt door 't vochtige gras -
evenwicht, mits de symmetrie het houdt.
| |
3 Joods kerkhofLuchten van Ruysdael hangen nog als zwerk.
Wat dreigt? Lichtval vergruist het travertin
van tombes. Naam? Het zwijgt. De witte berk
wijst onheil aan, de beek zondvloedbegin.
Kapot zijn zij graftekens van zichzelf,
dubbel verval maakt plus uit min maal min;
gedachte resten van een kerkgewelf,
even abstract, zij storten morgen in,
tenzij dit schilderij hen staande houdt.
Kunst denkt vooruit: waar blijft het water van
de beek? Stort het zich, waterval, ijskoud
over de lijst de ruimte binnen? Kan
ik blijven wie ik ben? Of ben ik fout?
Geen duif met palmtak vliegt volgens plan.
| |
[pagina 28]
| |
4 HertejachtZijn snelle denken heeft zich omgezet
in jacht op kleur, triomf van eikeblaren,
natuur als overvloed, en, lager, met
het water komt het donker tot bedaren,
beoeverd, uitgevloeid - vijvers bewaren,
zo lang het licht is, dieptekleur; de tred
van wild, plotseling teruggestuwd in het
hoog aanzien van verbazende gevaren:
daar staat het stil, haaks opgeheven poot.
We kunnen verder kijken. Strijklicht raakt
tussen een bomensingel door het herteoog
zo onbewogen, dat het schot niet kraakt,
zo harteloos, dat de gedachte dood
uitgesteld wordt - alsof zijn denken loog.
| |
5 Ruiter in weids landschapMythe natuur, er is geen weg terug -
wij tussen ruimtes in: materie, vast
ooit, spanningsveld dat wijkt, spiegelcontrast
van een wijkend heelal; ons brein de brug
die wat geen oevers zijn, om 't bouwen stug
in aanbouw, nooit verbindt - welk denkbeeld past
op het ontwijkende? wij zienden op de tast;
en wat wij voelen zien we op de rug
als gaande, gang: een ruiter op een paard,
in perspectief, verdwijnpunt opgevuld
met doel, daken, een dorp - bewoonbaarheid
in bruinen, aards, uit herkomst opgespaard;
je denkt hem thuis al. Maar zo lang hij rijdt
is hij nog geen verhaal, dat niets onthult.
| |
[pagina 29]
| |
6 Portret van een boomIk denk het, nadat jij het voor me zag:
mooi is die boom. Wel zijn er te veel dieren.
Nooit zou natuur zichzelf zo druk bestieren -
kunst is het, kunst is van natuur de vlag.
Wie zijn? die uil, tot wijsheid overdag
op tak verstard; een van die goudplevieren
die eeuwig scharrelt in een plas met pieren.
Voor het penseel gaat de dood overstag.
Verlost van 't kwaad zouden wij zijn als boom,
voorgoed verenigd in Apollo's droom
werden we Daphne, die 't publiek misleidt.
Nog een vermolmde tak heeft kwaliteit
als lieve leugen, als geest natuur bant.
Begeerd bezit voor aan de kamerwand.
| |
7 EpiloogKunst is de vraag. Waar staan wij, samen, vaker
alleen. Buiten ligt sneeuw. Het zondags plein.
Jas aan. We gaan. Onze voetstappen kraken.
Het vriest, zeg je. Zou ergens koffie zijn?
We lopen in de richting van de trein.
Wat deed het je? Antwoorden is ontwaken
uit een bedreven dubbelspel. Met mijn
verstand zeg ik: kunst kan natuur niet maken.
‘Zo leven wij, en nemen steeds afscheid’
(Rilke). Wat is, formeert zich op papier
als een herinnering. Heb je het koud?
Verdomde koud. En jij? Ook. Het wordt tijd,
dat 't voorjaar komt. - Denken: wij lopen hier,
samen, mits de werkelijkheid het houdt.
|
|