Palmyra, in Syrië, was een stad waar de handel, na de ondergang
van de Nabateeërs, onder bestuur van Odaenathus en later van diens
weduwe Zenobia, tot grote bloei kwam.
Aurelianus onderwierp in 273 n.Chr. Palmyra en nam Zenobia
gevangen.
Resten van deze stad herinneren nog aan de beschaving van toen.
Wat er ook aan herinnert, zijn de graftorens, die op de foto's te zien zijn.
Deze bevinden zich bij de ruïnes van de stad.
De woestijn biedt geen mogelijkheden om doden te begraven.
Het zand verhindert het vergaan van de lijken.
Bovendien komen de lichamen door verplaatsing van het zand
telkens weer aan de oppervlakte.
Daarom heeft men indertijd deze graftorens gebouwd, die van
boven geopend zijn, zodat de roofvogels het laatste werk
konden verrichten.