van een keuze het aantal van de opgeheven spandoeken wel eens zwaarder laat wegen dan de kwaliteit van de gehanteerde argumenten; de professionele belangenbehartiger houdt daar uiteraard rekening mee. Een goed georganiseerde en krachtig optredende maatschappelijke organisatie kan voor de ambtelijk/bestuurlijke kunstsector een aardige steun zijn. Een goed georganiseerde belangenbehartiging is één ding, de kwaliteit van de argumenten pro kunsten een ander. In tegenstelling tot het oplossen van de organisatorische kwestie hoeft het aandragen van goede inhoudelijke argumenten geen hoofdbrekens te kosten. Pen heeft al een opsomming gegeven van de feiten en omstandigheden waarop de kunstsector zich kan beroepen bij haar pleidooi voor overheidssteun zoals:
- | de overheid hoeft de smaak van de mensen niet voetstoots te aanvaarden; |
- | het streven naar cultureel pluralisme; |
- | sommige typisch culturele bezigheden komen alleen tot bloei door trage liefdevolle leerprocessen. |
De overheidssteun moet overigens niet alleen in guldens worden gedacht. De discussie over cultuurpolitiek dreigt al gauw uit te lopen op een discussie over kunst en geld; dit blijkt ook de titel te zijn waaronder de diverse bijdragen in dit blad worden gebundeld. Ik vind dit een verenging van het thema; op die manier wordt de politiek alleen gezien als een geldbetalende instantie, een kassier, die om de paar jaar wordt gekozen.
De kern van dit pleidooi dient te liggen bij de waarden die door de kunsten kunnen worden aangedragen en het kan helemaal geen kwaad om politici op dat aspect aan te spreken; de ideële overwegingen voortkomend uit Heilige Schrift, Beginsel- en Verkiezingsprogramma die nagenoeg allen het pluche hebben opgedreven kunnen dan in de praktijk worden getoetst. De kracht van de argumenten van de kunstsector zit in de intrinsieke waarde ervan, er zijn geen makkelijke successen te behalen. Dit betekent dat de discussie voortdurend moet plaatsvinden en niet alleen met de zgn. specialisten, maar ook en vooral met de politieke leiders die aan hun algemene beschouwingen meestal een flinke scheut waarden toevoegen.
Er dient bij deze gesprekken rekening te worden gehouden met de doorgaans cynische instelling van politici; m.a.w. men weet de prijs van alles doch de waarde van niets (zou voor de kunstsector gelden dat men daar van alles de waarde meent te weten, doch van niets de prijs?).
Hoe het ook zij, ik ben niet hoopvol over de kans dat een poging om een begin van eenheid en slagvaardigheid in de organisatie van de kunstbelangen te brengen zal slagen, maar het zou te proberen zijn. In verband met de discussies over maatschappelijke behoeften en schaarse middelen, die de komende jaren steeds heftiger zullen oplaaien, is iedere vooruitgang die op dit terrein kan worden geboekt dringend gewenst. Andere sectoren gingen reeds voor. Daarom Kunstsector organiseert U!