heeft haar gezicht verbrand) hoort in zo'n pragmatisch beleid niet erg thuis. Pas in de uitvoering ervan zullen zich momenten voordoen dat een antwoord op de vraag naar kwaliteit onontkoombaar is. Dan schakele men kunstenaars en (vooral ook) andere deskundigen in. Sommigen veronderstellen weliswaar dat het juist leerzaam en stimulerend kan zijn als ‘kwaliteit’ tot onderwerp van politieke diskussie wordt gemaakt. Maar dezulken zullen dit toch niet bewaarheid hebben gezien in de debatten over het Hanny Schaftmonument te Haarlem of het Wilhelminamonument te Den Haag.
De inrichting van een kunstpolitiek beleid kan wel uit ontwikkelingen in de kunst, maar zeker niet uit de inhoud van de kunst worden afgeleid. (‘Kunst is goed’ zei onlangs Hans Keller in NRC/Handelsblad. Punt uit. Daar moeten we het dan verder niet over hebben.) Misschien moet men zelfs de uitgangspunten voor een kunstbeleid in het geheel niet in de kunst zelf zoeken, maar uitsluitend in het politiek-maatschappelijk systeem en in politieke opvattingen. De vraag is dan vooral wat we van politici kunnen verwachten.
In zijn bijdrage aan het Rotterdams symposium over kunst en politiek stipte Bart Tromp het onderscheid aan tussen uitgestelde en onmiddellijke bevrediging van behoeften. Dat onderscheid biedt in de leer der massakommunikatie een begrijpelijke verklaring voor de toenemende kenniskloof tussen groepen van mediagebruikers. En het is heel opvallend dat ondanks dit signalement en ondanks de massa's artikelen, rapporten, redes en symposia over kultuurvervlakking, vertrossing of hoe men het verschijnsel ook noemen wil, de op onmiddellijke behoeftenbevrediging gerichte pulp in steeds grotere hoeveelheden wordt aangeboden. Dat het tegenwicht schraal blijft. Dat media-onderricht in het onderwijs nauwelijks van de grond komt. Dat ‘de kultuur’ niet bepaald van het televisiescherm druipt. Dat de kulturele elite in stand wordt gehouden. Tegen die achtergrond is bezig zijn met kunstbeleid helaas pover gepiel. Herstrukturering op het gebied van kunstzinnige vorming goedbedoeld gehannes. En het te hoop lopen door betrokkenen tegen één minister, een handvol ambtenaren en de vijf of zes gespecialiseerde Kamerleden een spiegelgevecht. De programmamakers, de uitgevers, de tijdschriftredakteuren, de onderwijsspecialisten: aan hen wordt met te grote snelheid voorbijgegaan op weg naar Rijswijk of Den Haag. Toch kunnen zij meer invloed uitoefenen op kulturele verbreding en op het scheppen van een ‘markt’ voor de kunst dan politiek Den Haag vermag. Op hen zouden veel meer pijlen moeten worden gericht. In Den Haag zelf is eerst het wachten op een ambitieuze staatssekretaris voor kultuur en informatie, met eigen ideeën over de toekomst van de massakultuur.
Natuurlijk, we gaan even goed toch wel door met druk uitoefenen op politici. Ik wil zelfs een nieuwe taktiek voorstellen. Van dinsdag tot en met zondag blijven we onze verontwaardiging tonen over een zo schamele financiering van de kunst dat kunstenaars elkáár in plaats van hun materiaal te lijf gaan. Maar des maandags meten we breed uit wat er in Nederland dankzij overheidssteun wél van de grond is gekomen en een kwalitatieve vlucht heeft kunnen nemen. Waarschijnlijk immers worden politici op den duur immuun voor de dagelijkse demonstraties van treurige gesteldheid die hen vanuit verschillende maatschappelijke sektoren per telegram of megafoon worden geboden. De kunst-sektor zal hun zwakke plek ontdekken en kietelen met schoonheid die nog volmaakter kan. De trots over wat het Nederlandse politieke bestel heeft mogelijk gemaakt zal nog veel méér mogelijk maken.
Als ik gelijk heb - en ik wil de laatste zijn die daaraan twijfelt - en er worden resultaten bereikt dan zouden we dit subtiele breekijzer geleidelijk aan ook dinsdags en woensdag kunnen gaan hanteren. Vaker niet, althans zolang de motor van het kunstonderhoud te zuinig blijft afgesteld.
Men zou niet zo schrikachtig moeten reageren wanneer ook vanuit de politiek vragen aan de kunst worden gesteld (vragen, geen voorwaarden). Als het nu eens waar is dat politici behalve door ambities ook door idealen worden gestuurd, en dat geloof in een betere wereld hen voortdrijft! Hoe akelig moet het dan voor hen zijn te vernemen dat boven de huisvestingsnood en de ekonomische stagnatie (waaruit al blijkt dat de wereld ondanks hun ijver niet beter wordt) een kulturele krisis uitstijgt. Dan is de vraag naar duidelijker signalen vanuit de kunst naar de politiek zo gek nog niet.
Nummer 77 van Bzzlletin is gewijd aan politiek geïnspireerde kunst in Nederland na 1945. Hans Onno van den Berg redigeerde een kleine verzameling artikelen als onderdeel van een kunst/politiek -projekt van enkele kunstorganisaties waaronder de Federatie van Kunstenaarsverenigingen. Politieke inspiratie in de kunst kan uiteraard op verschillende niveau's tot uitdrukking komen: van zeer direkt tot zeer abstrakt, maar in deze bundel gaat het vooral om de zichtbare, voor de goegemeente duidelijke politieke signalen. Van den Berg stelt vast dat in bijna alle artikelen (Gribling: beeldende kunst; van Beusekom: ‘lichte muziek’; Nuis: literatuur; van der Veen: muziek; Bertina: film; Kassies: toneel) verwezen wordt naar twee momenten in de afgelopen 25 jaar dat kunstenaars werkelijk dachten met hun kunst de wereld te kunnen verbeteren: de vijftigers (Cobra) en de generatie van de jaren zestig. ‘Overigens’ zegt hij ‘lijken het relikten uit een voorbije tijd. Kunstenaars maken weer gewoon mooie dingen’.
Zonder voorbij te willen gaan aan wat er zich wél manifesteert, het politieke toneel bijvoorbeeld, lijkt me het geringe aantal direkt zichtbare politieke tekens in de literatuur het meest opvallend. De veronderstelling, niet meer dan dat, lijkt op zijn plaats of een sterkere politieke betrokkenheid in met name de letterkunde een grotere kultuurgevoeligheid in de politiek met zich zou hebben meegebracht. Over Frankrijk hóór je te zeggen dat daar het leven, inklusief de politiek, van kultuur doordrongen is. Maar zijn daar met name de schrij-