brug slaan naar de lagere milieus als een afstand scheppen tussen hun eigen smaak en de populaire van het moment, wordt het zelfs serieuze volgelingen moeilijk gemaakt een goed leerling te zijn. Dit vooral omdat de gezaghebbende smaak de laatste jaren zoveel grillen vertoont, niet alleen in haar voorkeuren maar ook in haar antipathieën.
Wordt ons via de televisie een blik gegund op het privéleven van een auteur, of iemand anders die het volk voorgaat, dan blijkt soms dat deze intellectuelen een stedelijk dialect spreken, niet de soos maar de kroeg bezoeken, katoenen werkkleding dragen en zich met terreinschoeisel voortbewegen op een kale houten huiskamervloer. Waarom zij deze maskerade kiezen wordt niet verteld (zo min ooit duidelijk is gemaakt, waarom edellieden aan het 18de-eeuwse Franse hof zich zo graag als herders uitdosten).
Vast staat wel dat de thans favoriete vormen vroeger het leven van de werkende stand tekenden, en dat arbeiders tegenwoordig dikwijls voorkeur hebben voor een hoogpolig tapijt, hun pilsje thuis drinken en een pak dragen, wanneer ze uitgaan. Deze omwenteling in de culturele symboliek van sociale groepen staat niet op zichzelf. Ze behoort tot een meer algemene opwaardering van cultuuruitingen, die niet lang geleden nog als minderwaardig golden. De herwaardering van negermuziek is hiervan al een ouder voorbeeld; van meer recente datum is de westeuropese koestering van oosterse leven sbeschouwingen; de oplevende belangstelling voor culturen van in Nederland wonende minderheden; en de muurschrijverij die als graffitti een artistieke onderscheiding krijgt. Wat blijft er nog te doen aan cultuurspreiding indien stripverhalen, die 20 jaar geleden taboe waren, nu met subsidie worden uitgeleend in bibliotheken? Ach, ondanks de ontluistering van eerdere opvoedingsidealen en de ‘umwertung’ van leefstijlen, leeft de bezorgdheid over het culturele peil van de massa voort in de cultuur van de intelligentsia. Hierbij wordt veelal in stereotypen gedacht; aan het weekblad Story of Privé of aan Trosprogramma's (zie Pen, punt 6 en 10). Het oog wordt ongevoeliger voor nuances zodra een grote afstand wordt ervaren tussen de eigen smaak en die van anderen.
Wie de toenemende vormvariëteit ontgaat in het aanbod van massacultuur in winkels, heeft waarschijnlijk evenmin opgemerkt dat de ateliers van gerenommeerde couturiers tegenwoordig ontwerpen maken voor de grote confectiemagazijnen. Bij hun culturele bezorgdheid letten zij niet zozeer op hetgeen Nederlanders bezighoudt, maar veeleer op de werkgelegenheid van kunstvakbeoefenaren. Dit laatste is geen schande, maar de eenzijdige oriëntatie op de traditionele kunstvakken is mede debet aan de wereldvreemdheid van de cultuurspreiding. Ik wil nl. beweren dat er een belangrijke cultuurspreiding buiten de officiële cultuurspreidingspolitiek om heeft plaatsgevonden.
Terwijl de bovenlaag van de samenleving verschillende elementen uit de vroegere leefstijl van de onderlagen heeft opgevist, zijn er ook veel stijlelementen van boven naar onder doorgesijpeld. Deze cultuurovername verloopt even selectief als de flirt van intellectuelen met curiosa uit het vroegere leven van eenvoudigen. Ruim een kwart van de bevolking beluistert regelmatig klassieke muziek, maar bevredigt die interesse overwegend met behulp van luidsprekerboxen. De belangstelling voor klassieke muziek is groter geworden, maar de traditionele wijze waarop klassieke muziek wordt beluisterd, in concertzalen, is afgenomen. De belangstelling voor theater of drama is praktisch even groot, maar deze wordt evenzeer hoofdzakelijk gevoed door massamedia, want het toneelbezoek is nog sterker gedaald dan het concertbezoek. Een vijfde van de bevolking musiceert, maar slechts een klein deel van deze amateurs maakt gebruik van muziekscholen. Veertig procent van de bevolking komt wel eens in musea, maar de meeste bezoekers komen er als sight-seeër en niet als gespecialiseerde kunstminnaar. Uiteenlopende elementen uit het officieel gewaardeerde cultuurpatroon hebben hun weg gevonden naar een groter publiek, maar nauwelijks in de vorm die de cultuurspreiders graag hadden gezien. Meer via commerciële kanalen dan via gesubsidieerde instellingen. Omdat de na-oorlogse cultuurspreiding te veel vast zat aan de kunstvakken in hun traditionele vorm of aan gesubsidieerde werkterreinen, werd de potentie van die andere kanalen genegeerd.