zonder zo'n allesomvattende en misschien wel allesverstikkende, brede, sociaal-demokratiese kultuurpolitiek is er een - oppositionele - kunst mogelijk die onder brede lagen van de bevolking, die in de traditionele kunst niet en in de avantgardistiese kunst - misschien - nog niet geïnteresseerd zijn, wèl funktioneert. Bijvoorbeeld dat veel gesmade vormingstoneel, dat zich in de praktijk een publiek heeft opgebouwd van mensen, die normaal niet of nauwelijks naar toneel gaan: werkende jongeren, vakbondsleden, huisvrouwen, scholieren, bewoners van arbeidersbuurten. Wat in de diskussie over kultuurpolitiek, zoals die tot nu toe gevoerd is, vooral opvalt, is dat al datgene wat in de tien jaar sinds 1969 in Nederland op kunstgebied veranderd is, volkomen genegeerd wordt. Het is waar, dat die ontwikkelingen niet het gevolg zijn van een bepaalde kunstpolitiek van de overheid of van een teoretiese diskussie. Het gaat om ontwikkelingen, die door kunstenaars zelf zijn ingezet, die op een niet-plichtmatig-traditionele manier, in direkt kontakt met de mensen voor wie zij zich wilden inzetten, films, toneel en muziek zijn gaan maken. De overheid volgde deze ontwikkeling tegenpruttelend, schoorvoetend, halfhartig en mondjesmaat of minder steunend. Juist de partij, die in de diskussie over kultuurpolitiek zo hoog van de toren blaast en al zijn ‘ideologen’ laat opdraven om hun woordje er over te doen heeft zich aan die ontwikkeling nooit iets gelegen laten liggen. Ik bedoel nu niet zozeer, dat de PvdA, als het op stemmen aan kwam over subsidies, in de verkeerde hoek zat, maar wel, dat die partij, in tegenstelling tot andere linkse partijen, als organisatie nooit iets met de veelheid van progressieve kunstuitingen heeft gedaan. Vandaar dat men in die partij in de veronderstelling is blijven
Glen Baxter
verkeren, dat kunst in de jaren '70 in Nederland nog altijd een elitaire zaak is; dat kunstenaars ver van andere mensen verwijderd, geisoleerd, met navelstaren bezig zijn; dat kunst niet van belang is, en subsidie voor kunst eigenlijk maar geld weggooien is. Het enige, dat PvdAers aan de hele diskussie over kultuurpolitiek interessant lijken te vinden, is van anderen te horen waar en hoe die denken dat er op de subsidies bezuinigd kan worden. Een kultuurpolitiek van de PvdA kan blijkbaar alleen betekenen: kiezen wat er geld krijgt en wat niet. Dat het ook zou kunnen betekenen, dat de PvdA zich (weer) verbonden zou voelen met uitingen van progressieve kunst; dat die een rol in het partijleven zouden kunnen spelen, bijv. om diskussies op een ander nivo te brengen, dat is een kant die in de diskussies steeds zorgvuldig vermeden wordt.
Wat is in hemelsnaam de zin van een diskussie over kultuurpolitiek, als niet begonnen wordt met te kijken naar wat zich in de afgelopen jaren aan kultuur ontwikkeld heeft, wat er aan tientallen nieuwe groepen, professionele en amateur-groepen, met name op het gebied van toneel, film en muziek, is ontstaan, hoe die funktioneren, wat hun problemen en beperkingen zijn, maar ook hoe die in de praktijk aantonen, dat een progressieve, aansprekende, bereikbare, maatschappelijk interessante kunst best mogelijk is, en dat die bij nader inzien ook artistiek grotere mogelijkheden heeft, dan op het eerste gezicht wel eens lijkt. Die nieuwe groepen zijn vaak niet zo spektakulair in de manier waarop zij vernieuwend bezig zijn; ze zijn er lang niet altijd op uit mensen te choqueren, eerder hen op een voorzichtige manier te winnen, ze mee te nemen en dan op een scherpe manier de waarheid te zeggen. Maar ook daarvoor is het nodig nieuwe artistieke middelen te ontwikkelen. Het vormingstoneel is de tijd, dat het op een pamfletterige wijze politieke leuzen in toneel probeerde te vertalen, nu al vele jaren lang voorbij. Er verschijnen nog jaarlijks nieuwe groepen, die op steeds weer nieuwe manieren toneel maken op plaatsen, waar mensen samen komen, over de problemen van die mensen, in diskussie met hen. Waarom blijven we dan zeuren over lagen van de bevolking die zich niet voor kunst zouden interesseren?
4 Een armoedige stelling. In tijden van werkloosheid moet er meer geld aan kunst besteed worden, om de mensen bezig te houden, en, voegt Jan Rogier er aan toe, opdat ze op 30 april niet met stenen gaan gooien. Wat een armoedige manier om voor meer geld voor kunst te pleiten! Kunst als zoethouder en als grote susser, het zou waarschijnlijk net zo min een sukses zijn, als toen kunst nog, zoals in de beginjaren van het vormingstoneel als een manier om mensen in opstand te laten komen gezien werd. De funktie van kunst is nu eenmaal anders, onvoorspelbaar, grillig, door een overheid niet gemakkelijk beïnvloedbaar, omdat er bij dat kunstbeleid kunstenaars nodig zijn om het uit te voeren. Kunst funktioneert alleen, als zij nieuwe wegen inslaat; zij is, als het goed is, de overheid altijd een aantal passen vooruit. Aanvaarden dat