is het een degelijke en leidt ze in tot het héle werk.
In overleg met de redactie is voor deze voorpublicatie niet een van de meer technisch-filosofische hoofdstukken gekozen, maar dat over Denken en schrijven, ontleend aan Kap. 23 van deel II van PP, getiteld Über Schriftstellerei und Stil. Daarmee wordt, zo lijkt het, de eenzijdige Parerga-traditie weer eens voortgezet. Maar de bedoeling is hier specifiek genoeg om de keuze te rechtvaardigen. Schopenhauer, zelf een van de grootste stilisten die de filosofische literatuur kent (‘litteratuur’ schreef hij zeer bewust: degenen die de dubbele medeklinker uit letter-vrekkigheid vereenvoudigden hield hij hatelijk het etymologisch verband voor tussen hun schrijfwijze van dat woord en het Latijnse werkwoord linere, kladderen voor - maar zijn preoccupatie met spellingskwesties hebben we niet tot de onze gemaakt), spreekt in deze teksten gedreven en in de verrassend moderne toonzetting die hem vaak eigen is, over stijl en over de onverbrekelijke samenhang tussen stijl en denken. Het is wel èrg verleidelijk voor vertalers van een filosofische tekstkeuze - en, inderdaad, ook een beetje pretentieus van ze - om juist dit hoofdstuk uit de bundel voor te leggen bij wijze van stijlproef. Bovendien ligt er in Schopenhauers sterk polemische aanpak van kwesties van stijl, van vorm en van inhoud, van schrijven kortom, een menigte aan hoogst actuele observaties opgesloten, die zonder moeite als de beginselverklaring van een rechtgeaard literair-essayistisch tijdschrift kunnen worden gelezen.
Het is hier niet de plaats om uitvoerig op de systematiek van Schopenhauers filosofie in te gaan. Het afgedrukte hoofdstuk geeft daar trouwens geen aanleiding toe. De inleiding tot de bundel zelf biedt voor zo'n uiteenzetting een betere gelegenheid. Wel kan er in het kort nog iets worden gezegd over de principes die ons bij het vertalen hebben geleid. Sommige daarvan heeft Schopenhauer zelf wel eens verwoord. Zo hebben wij mèt hem een afkeer van ‘dat slag vertalers (...) dat hun auteur tegelijkertijd ook nog wil verbeteren en bewerken’ (zie hieronder, PP II, § 273). We volgden de tekst dan ook op de voet. Hebben we dan ‘letterlijk’ vertaald? Inzoverre in elk geval, dat we op elke letter die er bij Schopenhauer staat, acht hebben geslagen. Dat mag een platitude lijken voor wie er nooit toe is gekomen, eens een bladzijde vertaling van, zeg, de veelbejubelde Pé Hawinkels met het origineel te vergelijken. In de eerste paragraaf van Nietzsche's Vrolijke Wetenschap bijvoorbeeld zal hij dan meteen al enkele keren ‘Tragöden’ door ‘tragedies’ vertaald vinden, alsof er ‘Tragödien’ stond, in plaats van het Duitse woord voor ‘tragediespelers’, en hij zal er zich over verbazen dat het de vertaler blijkbaar niet heeft gedeerd dat de context daardoor onzinnig wordt. Die letterlijkheid heeft ons ook in staat gesteld, de Duitse bloemlezing waarnaar we hebben gewerkt van vele storende zetfouten te reinigen en met de tekst van de grote editie in overeenstemming te brengen. Maar met ‘letterlijk’ wordt bij vertalingen iets anders bedoeld: het staat tegenover ‘vrij’. Ook voor Schopenhauer, die in § 299 van PP II maar twee soorten vertalingen schijnt te kennen: ‘Daher bleibt jede Übersetzung todt und ihr Stil gezwungen, steif, unnatürlich: oder aber sie wird frei, d.h. begnügt
sich mit eimen à peu près, ist also falsch’. Het tweede deel van die uitspraak kan worden onderschreven: ‘vrije vertaling’ is - als het niet uitdrukkelijk om een her-dichting of bewerking gaat, maar is het dan nog wel een vertaling? - een eufemisme voor: slordige, onnauwkeurige, eigenwijze, foute vertaling. Maar waarom moet een correcte vertaling ‘stijf en onnatuurlijk’ zijn? Zeker, wie de genoemde vertalingen van Van den Bergh van Eysinga en Van der Wijck leest, vindt er bladzijde na bladzijde uitdrukkingen als: ‘de door zelfbewustzijn bestraalde wil des menschen’, ‘enkel het te voorschijn treden (van de wil) op ieder tijdstip is wettelijk bepaald’, ‘welke (...) beteekenis en geleende realiteit heeft’. Dat is inderdaad stijf en onnatuurlijk Nederlands, ook het inmiddels verstreken tijdsverloop in aanmerking genomen, maar ‘letterlijk’ zijn zulke vertalingen toch alleen maar in die zin, dat de meest voordehandliggende woordenboek-betekenis van ‘beleuchten’, ‘jeder’, ‘gesetzlich’, ‘borgen’ op de plaats van die Duitse woorden is neergezet. Maar daardoor ontstaan er nog geen Nederlandse zinnen. Zulke vertalingen zijn grotendeels onbegrijpelijk en daarmee in feite gewoon: fout, net als de ‘vrije’.
De vertaling waarnaar we hebben gestreefd, en die dus volgens Schopenhauer niet bestaat, is er een in leesbaar en beeldend Nederlands, waarin toch alle door Schopenhauers tekst geleverde betekenis-elementen hun plaats hebben gekregen, voorzover we die konden achterhalen - er blijft immers altijd een marge van onzekerheid en onbegrip aan de kant van de vertaler. Terwille van zo'n vertaling was het onvermijdelijk, Schopenhauers soms wel erg sterk aan het Latijn georiënteerde zinsbouw enigszins te ontleden tot eenheden van een zodanige structuur en omvang dat ze de lezer niet als curiosa verschijnen en hem niet de moed ontnemen om de denkstappen waar het Schopenhauer om gaat, mee te voltrekken. Maar daarbij hebben we ons gehoed voor overdrijving. Een tot elke prijs gemoderniseerde, lekker ‘bekkende’ spreektaal was niet ons doel. De wat langere adem die soms is vereist om Schopenhauers logisch welgeordende perioden te omspannen, mag gerust van de lezer worden verlangd. Een in mootjes gehakte redenering is trouwens vaak veel minder doorzichtig dan een die haar complexe structuur nog zichtbaar heeft behouden. Zowel wanneer we een lange periode heel lieten als wanneer we tot verdeling van de inhoudelijke elementen over meerdere zinnen besloten, hebben we geprobeerd, zoveel mogelijk recht te doen aan de indrukwekkende precisie waarmee Schopenhauer voegwoorden en bijwoorden (daher, sodann, wenngleich, so, wenn, weshalb, etwa, wie, demnach etc), relativa en demonstrativa (dieser, jener, welches, desselben, demjenigen, als welche) en - niet in de laatste plaats - interpunctie weet te hanteren in de logische opbouw van zijn betoog. Op dàt stilistisch stokpaard van hem hebben we, zoveel als doenlijk was, weer wèl meegereden.