De Revisor. Jaargang 7(1980)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 21] [p. 21] Marcel Koopman Voor het net vissen De visser kent de dood, hij ziet de vissenogen zieltogen tot zijn brood. Eenvoudig valt de schemering als hij de kurken klossen aan de netten bindt. Hij hoeft geen vissemaag te openen om een ring te vinden. De kringen op het water stromen hem toe van vissen vluchtensmoe. Die zal hij vangen, later. De glinsterende karper en de sombere zeelt liggen in broederschap met bleke lege buiken starend naar zijn eelt. De paling schuift nu door het gras. De man dankt, dit was de dag. Een witte ster valt op zijn been. Van zo ver weg dat hij het niet kan horen luiden de klokken in de toren, één voor één. Herinnering Ik daalde af langs een touw. Er ging een bel en herinnering versloot zich. Het licht dat in de hal hing brandde fel. Ik was gewond, een weerloos ding. Iemand begroette mij met sneden van een schaar en een opdracht die ik niet begreep. De hal was groot, haast een hangar, en van de zoldering hingen meer touwen dan ik tellen kon. Buiten gekomen wachtte mij een vrouw die keek alsof zij met mij wou. Ik voelde hulpeloos een laatste rafel touw. Hoog stond de deurpost achter haar in strak contrast tot het weemoedig handgebaar dat weifelend was en waar. Ik was gewond, een weerloos ding. Wat kon zij nog van mij verwachten? Ik droeg geen zalf, noch een gitaar. Spreken wilde ik, maar zij hief zacht haar vinger zonder ring tegen haar lippen. Er kwam een schemering over het hemelvlak in een patroon met stippen. Vorige Volgende