De Revisor. Jaargang 7
(1980)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |||||||
[Gemengde gevoelens] | |||||||
Tijd van leven: van tekstverklaring naar kritiekIn dit blad, De Revisor VI (1979) 4 (augustus) blz. 37-41 publiceerde F. Balk-Smit Duyzentkunst het artikel Tijd van leven, waarin zij dieper ingaat op de controverse tussen Rudy Kousbroek en Aad Nuis over het gebruik van het woord ‘langzaam’ in het gedicht Tijd van de dichteres M. Vasalis. Deze tekst is bij het schoolonderzoek van 6 VWO van het Eemlandcollege-Zuid te Amersfoort in december 1979 gekozen voor het onderdeel Tekstverklaring, onder toevoeging van twee gedichten van Vasalis: het gedicht Tijd (uit: Parken en Woestijnen) en vervolgens Wachten in de ochtend (uit: De vogel Phoenix). We werden in de gelegenheid gesteld de tekst wat nauwkeuriger en kritischer te bezien en daardoor een duidelijk standpunt t.a.v. de gerezen controverse in te nemen. Het gedicht Tijd van M. Vasalis begint met de regels: Ik droomde, dat ik langzaam leefde...
langzamer dan de oudste steen.
Het was verschriklijk: om mij heen
schoot alles op, schokte of beefde,
wat stil lijkt. (...)
Als we de eerste versregel nauwkeurig bezien, worden hierin drie zaken aan de orde gesteld.
De drie punten na deze eerste versregel vragen om een lange rustpauze: het is alsof de lezer mét de ik-figuur in een vertraagd levenstempo verzinkt, dieper... dieper. Aan het einde van de tweede versregel dan ook pas is het uiteindelijke niveau bereikt. Deze versregel kan niet anders aanduiden dan dat de levensprocessen van de ik-figuur zich tijdens deze droom in een ander, veel trager, tempo gingen voltrekken dan tevoren, buiten de droom, voor de ik-figuur normaal was. De tweede versregel specificeert vervolgens het levenstempo waarin de ik-figuur is beland. Zijn levensprocessen zijn zo sterk vertraagd dat de vergelijking met een steen, die eeuwen nodig heeft om van gedaante te veranderen, op haar plaats is. Het woord ‘leven’ is uiteraard metaforisch gebruikt. Het betekent, zoals F. Balk-Smit Duyzentkunst heeft opgemerkt, ‘veranderen van vorm’. We mogen hieraan toevoegen, dat dit woord ‘leven’ noodzakelijk was, want de ik-figuur moest menselijke trekken blijven behouden. Hóe menselijk de ik-figuur onder deze ervaring gebleven is, blijkt uit de gevoelsreactie in de derde regel: Het was verschriklijk. De dubbele punt achter ‘verschriklijk’ kondigt aan wát door de ik-figuur als zo huiveringwekkend ervaren werd. Dit is niet het feit als zodanig dat zij langzaam leefde, maar het zichtbaar worden van de gevolgen ervan bij het waarnemen van de omgeving, die blijkbaar niet in de vertraging van de genoemde droomtoestand van de ik-figuur deelde. Dus verhouden de eerste drie versregels van het gedicht zich tot de versregels 4 t/m 15 als oorzaak en gevolg. Dat impliceert dat de omgeving alléén vanuit de dromende ik-figuur als ‘snel levend’ wordt ervaren. Van zijn standpunt uit neemt deze waar, dat de processen van verandering van wezens, voorwerpen en gebeurtenissen rondom hem zich hebben versneld. Dit is dus een subjectieve waarneming: deze processen doen zich slechts versneld aan de ik-figuur vóór, de ik-figuur ondergáát ze alleen maar als zodanig. Hiervan wordt de ik-figuur zich bewust, wanneer hij achteraf de droomtoestand vergelijkt met de ervaring in wakende toestand, waarbij de dingen zich in een rustiger, steeds als normaal geldend tempo ontwikkelden. De ‘schrik’ om wat zich rondom hem voltrok laat zich verklaren, doordat de ik-figuur ook in de droom nog een besef behouden had van wat als normaal gold. In de droom ervaart hij een tegenstelling tussen zijn eigen toestand en die van de hem omringende wereld, de tegenstelling tussen zijn eigen langzame levenstempo en het normaal doorgaande en daardoor versneld overkomende tempo van veranderen buiten hem. Het woord ‘anders’ in de regel ‘de dingen, die anders star zijn’ betekent dan ook: wanneer ik niet droom, of: buiten de droom om van de ik-figuur; ‘langzaam’ kan gebruikt worden vanuit het gezichtspunt van de wakende ik, ‘snel’ echter is alleen te verklaren vanuit de droompositie van de ik-figuur. De nulposities, zoals F. Balk-Smit Duyzentkunst het noemt, - het subjectieve uitgangspunt om te beoordelen wat ‘normaal’ is en wat daarvan afwijkt -, zijn dus voor de dromende en de wakende ik-figuur verschillend. Het is de ik-figuur die zich achteraf van beide nulposities tegelijk bewust is: wakend en zich bewust van het tempo waarin de dingen zich dan voltrekken, ziet hij terug op de droom en het tempo waarin alles tóen, in de ervaring van eigen bijna-stilstand, aan hem voorbijschoot. Het is de ik-figuur die oorzaak en gevolg van het gebeuren doorziet. Van één bewustzijn uit, dat van het zijn droom doorschouwende wakende subject uit, worden beide nulposities tegelijkertijd begrepen. Het is zoals F. Balk-Smit Duyzentkunst schrijft: ‘Wat zij expliciet kwalificeert als “langzaam” in wakende toestand, nl: “handopheffen duurt honderd jaar”, kwalificeert zij stilzwijgend als “normaal” in dromende toestand.’Ga naar eindnoot1 De zgn. tegenstrijdigheid van de contextenGa naar eindnoot2 is volkomen ‘logisch’, zij vloeit voort uit het eenmaal door de dichteres gekozen en door de lezer te aanvaarden standpunt van de droomtoestand. Wanneer de lezer zich mét de ik-figuur op het zelfde standpunt plaatst, hoeft er niet naar zoiets als ‘een verzoening der tegenstrijdigheden’ gezocht te worden. Alwie de ik-figuur laat deelnemen aan de rondom zich versnellende processen ziet de tegenstelling tussen de ik-figuur en de buitenwereld over het hoofd. Dit lijkt ons dan ook de fout die F. Balk-Smit Duyzentkunst maakt. Zij schrijft in verband met de context ‘om mij heen schoot alles op, schokte of beefde, wat stil lijkt’: ‘De ik ervaart hier hoe een nietig boompje zich ontwikkelt tot een woudreus in enkele minuten, het gehele levende universum schiet razendsnel voorbij, en daar hoort uiteraard ook het leven van de “ik” toe: het opgroeien van baby tot volwassene, dat gewoonlijk twintig jaar in beslag neemt, duurt nu een paar seconden, wat ongetwijfeld een snelle manier van leven is.’ Dit is onjuist gezien, want binnen de droom behoort de ik-figuur nu juist niet tot ‘het gehele | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
levende universum’: hij leidt binnen dit universum een afwijkend, aan andere (droom)wetten gehoorzamend leven, met een door deze droomtoestand ontstane eigen tijd van leven, verschillend van die der andere dingen. Hierdoor is de waarneming van de ik-figuur onnoemelijk verscherpt, worden er processen waargenomen die ‘anders’ aan elke waarneming ontsnappen, zoals: ‘De wanhoop en welsprekendheid/in de gebaren van de dingen,/die anders star zijn, en hun dringen,/hun ademloze, wrede strijd...’. Vooral het laatste, ‘de wrede strijd’ van de dingen die elkaar verdringen en overwoekeren, vernietigen in hun levensdrang, dát heeft de dromende ik diep geschokt en zal hij nooit meer vergeten. Op grond van het bovenstaande concluderen we, dat het niet ‘principieel onbeslisbaar’ is, zoals F. Balk-Smit Duyzentkunst aan het slot van haar artikel poneert, - ‘welke van de twee kwalificaties (snel of langzaam) de objectieve voorkeur verdient’. Op grond van het onmiddellijk gegeven standpunt in de eerste versregel, op grond van de verhouding oorzaak (regels 1 en 2) en gevolg (regels 4 t/m 15) en op grond van de onmiddellijk uitgesproken tegenstelling tussen de dromende ik-figuur en de hem omringende buitenwereld, besluiten we dat de woordkeuze van M. Vasalis (‘Ik droomde, dat ik langzaam leefde’) volkomen juist is geweest. Toch zou men van de dromende ik-figuur nog kunnen zeggen dat hij snel leeft, voorzover dit namelijk kan slaan op het ondergáán van de versnelde processen in de omgeving: men maakt dan veel mee in zijn leven. Alleen op grond van dit verschil in betekenis van het woord ‘leven’ zou een lezer aan de ik-figuur een ‘snel leven’ kunnen toeschrijven. Men moet hierbij dan wel bedenken:
Na nauwkeurige lezing van het gedicht en van haar artikel kunnen we het niet eens zijn met de mening van F. Balk-Smit Duyzentkunst, dat een verzoeningspoging tussen de twee tegenstrijdigheden te prefereren is boven de keuze van een van beide standpunten. Onze keuze is duidelijk: langzaam is het enig juiste woord. Er is niets vaags of wolligs aan, zoals Rudy Kousbroek meent. Als hij het over een denkfout heeft, maakt hij die o.i. zelf: men mag zich als lezer niet zomaar van de door de dichter gegeven structuur losmaken.
L. van Belkom |
|