De Revisor. Jaargang 7(1980)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] Jan Kuijper Hebreeërs 12:24 De kat krabde de krullen van de trap. Er bleef niet veel van heel, dat zag ik wel. Ik greep hem dus met recht in zijn nekvel, maar dat liet los. Het was een hele lap. Bloed liep over de treden, en ik stap- te achteruit. Meteen ging de deurbel. Als zij de kat zo zag, dan brak de hel los over mijn hoofd. 'k Greep nog naar de kap- Een luiwagen, een emmer en een dweil: de vloer stond helemaal rood van het bloed Maar het zeil spleet open, vlak voor mijn voet, en dronk het op. Tot overmaat van heil spoelde een nieuwe stroom de deur in huis- stok achter de deur Maar het was een kruis. Mattheüs 12:30 Wie met mij niet is, die is tegen mij. Wie met mij niet vergadert, die verstrooit. Zij zwijgen stil; ter tale waren ze ooit, nu zijn ze geslagen met stomheid. Rij na rij verlaten ze de zaal. Ontdooid is 't ijs in de kan met het oor opzij. Zou die mij horen in de woestenij? 'k Gebruik de houten hamer anders nooit. We komen van de regen in de drop. De halve dag al in het natte gras, en nu dan dat gebroken waterglas. Hij slaat ons nog een keer op onze kop. Wie oren heeft om te horen is stom. Verdwijn met mij, konijn, wat ik je brom. Vorige Volgende