[Hier rust Vatsyayana (vervolg)]
omdat ze verlangt hem te kussen en hem, zacht het geluid soet soet makend, omhelst, terwijl ze vol liefde naar hem opkijkt...’
Zo'n omhelzing heet de omhelzing van de slingerende liaan, schrijft Vatsyayana.
Het bouwen vorderde zo snel dat tenslotte alleen de zondag nog bleef. De werkdagen waren niet meer te harden en je werd er te grondig gehaat in je geordende kleren. Zondags stonden de blauwe trekkers in rust voor hun kipwagentjes, de Country Super Four, Ford Super Six, een tankwagen van Shell om ze gaande te houden. Vincent bestudeerde zuigstangen, de handgrepen binnen een cockpit waar de zitplaats van de chauffeur was opengescheurd door het onrustige zitten. Bonken klei werden hard in de banden die tot aan zijn kin reikten. Een januarizon scheen over het veld en het vroor er een beetje. Langs de sloot lagen houtsplinters van versnipperde bomen en struiken, er sprongen geen dieren meer weg van voor je voeten. De motorpomp heette weber. Een plein van donkere tegels was diep in het zand gelegd - vier vlakken gescheiden door banen van rode baksteen. Een stratenmakershandschoen lag naast een steensnijder, vergeten in het voorbijgaan. De wind beet hem in het gezicht. Niet dat het stormde: een zucht werd mes in dit tochtgat. Zilver en rood reed het treintje het station in waarop een geëngageerd kunstenaar rode kokers bedacht had. Het treintje nam passagiers naar de stad. De beproevingen waren doorstaan.
Vincent waakte over Timmy in het bizonder. Indachtig het woord van de danser had hij haar bij een kampioen van haar ras te logeren gelaten bij een gunstige stand van de maan en de fokker had hem gezegd dat een verkeerd contact haar zwangerschap nog zou kunnen verprutsen, hoe ongeloofwaardig het ook was, als je nadacht. Wat was er geworden van het nerveuze gepraat over de natuur, over bonje onder vrienden, de verslaving aan gokken, windhonden die de ijskast van hazen voorzagen... Timmy had al wat meer gegeten deze week, hoewel ze meestal wel wat meer at als de kans zich voordeed. Hij dacht aan de danser die hij nooit meer zag en een angst trof hem dat zijn leven verkeerd liep. Er viel verloren tijd in te halen.
Hij besloot bij zichzelf om initiatieven te nemen in plaats van lijdzaam te leven en boog zich over een bevroren verregende pels, voorpoten over elkaar, geknikt in de knieën, springpoten gestrekt en een scheur in de buik waaruit ingedikt donkerbruin bloed was gevloeid. Hij staarde naar de luchtige groet van het gestolde, ironische oog en verlangde naar de geluiden van heien.
De vorst had een knappende laag gelegd over het losse zand.
In aandacht verstijfd stonden de honden bij opgeschraapt hout, neusvleugels in touw. Er moest wild zijn verstopt in de stapel. Het brein was in geuren verstrikt. Ze gingen over tot actie, renden naast elkaar om het hout heen en plotseling piepend met open bek drong Tovar door krakende takken naar de kern. Vincent zag zijn wandeling verlopen in fluiten, roepen, schreeuwen. Geërgerd legde hij Timmy vast aan haar lijn.
De man bij de bouwkeet weerhield hem van schreeuwen. Een zwaar gezicht dat schutterig trilde toen het Vincent gewaar werd, zich terugtrok, omkeerde. Een dunne regenjas verdween achter de keet. Vincent had gezwollen wangen gezien onder een bril, haar strak naar achter gekamd aan weerskanten van een scheiding in het midden van de schedel. De man nam de benen. Angst voor honden misschien? Aan het eind van de lijn kwispelde Timmy opeens bevrijd naar de stapel hout. De man liep op de zandheuvels af, scheef, één arm tegen de regenjas. Hij nam de stappen van wie het wel heeft bekeken. Er waren omheinde putten op het terrein, zand dat je weg wilde zuigen. De vorst was niet streng geweest. Waarschuwingsborden hadden hun aantrekkingskracht voor de voortvluchtige man. Vincent achtervolgde hem, Timmy aan de lijn met zich meesleurend. Eenmaal keerde de man zich om en schudde zijn hoofd in verwarring naar Vincent, aangevend dat hij zich zonder hem redde. Hij zou moeten klimmen, zich van een hoogte laten vallen, zich openscheurend aan prikkeldraad. De woestijn sloot zich om hem. Vincent zocht uitzicht van heuvel tot heuvel, zwikkend op zijn fantastische tocht en Tovar stormde te voorschijn, de kop wat naar rechts in haar ren...
Het kwam Vincent voor dat hij zich vergiste. Hij zag uit naar de honden, niet dat ze hier werkelijk weg zouden raken... Geen spoor van de man die drassige eenzaamheid zocht. Vincent dacht aan de genoegens van de ‘gestapelde houding’ en de ‘leunende vereniging’. De vrouwen van Maharashtra gebruikten bij het liefdesgenot ‘gemene en ruwe woorden’. Wat gebruikten de mannen bij een dergelijk genot? Hij kleumde van kou. Hij had zich vergist en verlangde naar zijn vertrouwde auto, verkeer op de weg. Misschien had de man met zijn glazig gezicht zich teruggetrokken in één van de steenrode huizen aan de kromme weg. Vincent hield de twee honden elk aan een lijn. Ze verwarden zich als bij opzet. Een cranly verhief zich, het deugde hier niet. De bedrijvigheid hier gaf hem verkeerde gedachten. Geen mens was zo gek om hier nog een wandeling te maken. Er moest nog terrein zijn te vinden waar rupsbanden geen indruk maakten: hij zou op verkenning gaan.