De Revisor. Jaargang 7
(1980)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
F.L. Bastet
| |
[pagina 47]
| |
Het ongeëerd zijn in uw eigen land.
Dat zich de minste boven u verheft.
Vijf oerstenen: vijf kansen die ik gaf.
Mijn wet is: kwarts op kwarts en hard op hard.
Vuur schuilt in stenen, van de schepping af.
Het slaapt totdat het wakker wordt getart.’
Wie dat 68 jaar oud schrijft, weet wel waar hij het over heeft. Zonder het belangrijke essay De Hand van de Dichter, door Marie van der Zeyde, uit 1973, zouden wij het gedicht minder goed begrijpen.Ga naar eindnoot6 Dit sympathieke boek vult echter veel in. Openen wij het, dan vinden wij achter het titelblad een fotoportret dat ons voorgoed niet meer loslaat: het is Ida Gerhardt ongeveer zes jaar oud, een verontrustend volwassen gezicht, een kind dat ons aanziet met beklemmend beschuldigende ogen. Het is de volstrekte afwezigheid van kinderlijke onbevangenheid die zo onthutst. Dat aan dit kind geestelijk veel misdaan moet zijn, zoveel dat het na al die jaren nog als de eerste, hardste steen treft - die van de ‘harde jeugd’ -, wie zou het nog betwijfelen? Marie van der Zeyde deelt ons mee waar het voor staat. Zij herinnert zich van heel lang geleden hun eerste gesprekken. En, zo zegt zij,Ga naar eindnoot7 ‘vrijwel in elk gesprek kwam de zelfde vraag terug: de vraag waarom toch haar moeder zou zijn zoals zij was’. Dit motief beheerst Het levend Monogram, waarin Ida Gerhardt oproept ‘de gruwelen van haar kinderjaren’,Ga naar eindnoot8 de relatie van ‘Moeder en kind: vijanden en bondgenoten beide’,Ga naar eindnoot9 en waarin zij over de gestorvene niet meer weet te stamelen dan, met bittere nadruk: ‘- Ik kan haar niet verslaan. -’Ga naar eindnoot10 Het zijn wel haar somberste, aangrijpendste verzen, waarin het gezin van de grootouders opgeroepen wordt in eendracht van haat, tijdens een bars gebed voor de maaltijd. In deze poëzie waart de dood rond, niet als een troost maar als een dreiging. Wel is er de verlossing in Christus - zijn monogram, het symbool van de vis -, maar onvoorwaardelijk blijft het Sonnet voor mijn Moeder zijn volle geldigheid behouden met het slot:Ga naar eindnoot11 ‘Ik ben genezen van het bitter kwaad.
En eer in stugheid, wie gij zijt geweest:
Van mijn talent de donkere moedergrond.’
Het is niet alleen de verhouding tot de moederfiguur die ons diep treft. In het trotse gedicht De ErfgenamenGa naar eindnoot12 roept zij het beeld van een stoer maar ongenaakbaar schip op, met aan de boeg een in zijn domein belaagde wilde zwaan. Dan ziet zij de naam en denkt aan haar beide zusters, maar hoe? Het is een schuimomvlaagd, door verten achter verten uitgedaagd schip dat ‘de in zichzelf besloten / werende naam “de drie gezusters” draagt’: een eenheid door geboorte, maar die afweert en een in somberheid moeizaam voldongen strijd oproept. Naast dit gedicht staat haar In Memoriam Patris.Ga naar eindnoot13 Ik ken in onze taal geen ontroerender herinnering aan welke vader ook, zo jong gezien, met zoveel afstand en tussen de woorden een zo groot onuitgesproken verdriet als het kind dat wij blijven zich weer terugdenkt in zijn geborgenheid: de vader draagt het kind op de schouders, het dreigende noodweer deert niet, en toch is er geen werkelijke vreugde. Plicht en zorg, daaraan wordt ook nu weer herinnerd in diepste ernst. In de sombere jeugdjaren wortelt de eenzaamheid die alleen in het vers telkens wordt overwonnen. Het woord wordt een bevrijding, omdat het uitspreekt wat verhelderd is tot besef. Drinken daags de grote aardse paarden aan het wed, 's nachts komt het geweldige Paard om te drinken uit een sterrewak en daarna hoog te ontstijgen. Pegasus is een der vele stralende antieke motieven die door Ida Gerhardt ontleend zijn aan een verleden dat jaar na jaar haar tweede, heel reële belevingswereld is geweest: de klassieke oudheid. Talrijk zijn de reminiscenties aan die achtergrond: Epicurus, Lucretius, Vergilius, en niet te vergeten de vele gedichten die Sappho oproepen of zelf in de moeilijke Sapphische strofen geschreven zijn. Het zou een grondige studie vergen om alle antieke motieven op te sporen, en dat niet alleen waar zij - als Psyche - met name genoemd worden, maar vooral ook op die plaatsen waar zij dieper in het organisme van het gedicht verscholen zitten. Een sterk talent, zo heeft zij haar tweede vuursteen genoemd, en dat van het begin af aan. In Het Veerhuis staat een gedicht over haar werk aan de vertaling van Lucretius' De Rerum Natura.Ga naar eindnoot14 Zij arbeidt als in een cel. Terwijl het regent zit zij binnen aan haar tafel uur na uur gebogen over de moeilijke tekst, luisterend naar het juiste woord dat komen moet uit het diepe nadenken. Dan vindt zij het: ‘helder hoorbaar het geluid / der eigen stem - het edelste vermogen’. Er behoort behalve een sterk talent ook grote moed en een krachtig doorzettingsvermogen toe om Lucretius te vertalen, een der moeilijkste Latijnse dichters toch wel. Het werk van de vertaler is verwant aan het zelf schrijven. Het zoeken naar de onvervangbare uitdrukking is inderdaad een luisteren, in het vertrouwen dat het goede antwoord ook werkelijk zal komen. Het is in dit geval, zoals het ook geldt voor de vertaling van Vergilius' Georgica en mutatis mutandis van De Psalmen - dat monumentale werkstuk, evenzeer getuigenis van volharding als van durende inspiratie -, een zich meten geweest met een flonkerend antiek dichterschap als erts, waarbij heel wat meer dan alleen de woorden en het ritme in de herschepping tot hun recht moesten komen. Maar wie zo een uitzonderlijk dichter nauwkeurig onderzoekt, leert wel de ootmoed tegenover het waarachtig grote kennen. Hij beseft wat zijn voorbeeld betekent, en wil hij in de machtige sporen treden, dan weet hij hoe bij iedere regel die hij schrijft de schaduw van deze halfgoden over hem slaat. In wezen moet elk eigen vers als een wijgeschenk de vereerde waardig zijn. Er is geen gering aantal gedichten van Ida Gerhardt dat, omgekeerd, vertaling in het Latijn luisterrijk zou doorstaan. Als zodanig treedt zij naast die andere classici - Leopold, Boutens - wier onvergankelijke werk ontstaan is | |
[pagina 48]
| |
uit een zelfde hoge inzet, en gekenmerkt wordt door niet minder sterke vormkracht en warsheid van de te gemakkelijke vondst. Traditie op zichzelf kàn zeer zeker een gebrek aan persoonlijk élan schragen en dan aan de eigen oorspronkelijke aandrift afbreuk doen, stromende rivieren kanaliserend tot dof stilstaand water; doorlèefde traditie daarentegen, die tot toetssteen wordt en waar men zich willens en wetens aan ondergeschikt maakt, omdat men zich haar eigen weet te maken en zich in zelftucht aan haar onderwerpt als aan een kostbare verworvenheid, kan ook, en misschien zelfs juist, in onze tijd wel degelijk werk van bijzondere hoedanigheden doen ontstaan. Indien het nog behoefde, heeft Ida Gerhardt dat glorieus bewezen. Latere generaties die zich over onze eeuw buigen zal het onverschillig zijn of een streng sonnet in 1930 of in 1970 geschreven werd. Wat blijft, als enige maatstaf, is de kwaliteit, het talent waarmee de gedachte verwoord werd, de eigen stem die er in blijft doorklinken omdat de dichter iets wezenlijks te zeggen had dat hij alleen op deze wijze kon neerschrijven. ‘Een sterk talent, in eenzaamheid beseft’: wie onnozel genoeg is om die regel wellicht onbescheiden te noemen, heeft geen weet van waar dit voor staat. De opgave het erts, dat men met zekerheid in zijn mijnen aanwezig weet, in eenzaamheid om te moeten smelten tot zelfstandig en onverwisselbaar kunstwerk, kan een dichter licht ervaren als een noodlot, eer rijpheid voert tot wat in uitzonderlijke gevallen dicht aan een genade grenst. Dat is het ogenblik waarop de dichter schrijft: ‘En diep verwonderd, oog in oog
met dit voltooid, bewegend leven,
dankt hij wie hem tot arbeid boog
en zó zijn zegen heeft gegeven.’
‘Aanstoot blijft het voor vrienden en verwant’. Dat is het achteloos verworpen stuk vuursteen waarde dichter mee heeft leren omgaan als met een ongelukkig kind: dat men duldt, niet begrijpt, uit onbegrip zelfs kan minachten of, nog erger, verguizen. Het zijn woorden die het isolement raken waarin een kunstenaar soms leven moet, of hij nu schilder, musicus of schrijver is. Strijdt hij lang eer hij zichzelf vindt, komt een zekere vorm van erkenning laat, dan gaan jaren voorbij van twijfel aan het eigen kunnen, in een worsteling die vrienden en verwanten korzelig kan maken en die zij niet begrijpen of zelfs maar willen trachten te verstaan. Meer wel dan beeldende kunst vraagt het gedicht om moeite, inlevingsvermogen, tijd en afstand. Men is eenzaam bezig en het komt voor dat de erkenning laat doorbreekt. Welke schade kan dan al aangericht zijn? En zelfs als de kunstenaar een zekere erkenning deelachtig is geworden, buigen vrienden en verwanten dan werkelijk het hoofd, of zijn er die geneigd blijven tot schouderophalen, tot bevreemding en, uit zelfverweer, misschien zelfs geringschatting? - Hier leert de kunstenaar trots zijn. Hij weet wat hij weet. Hij blijft vogelvrij. In De Slechtvalk staat een gedicht over kinderen in een noordelijk dorp. Zij schelden en achtervolgen de vreemdeling, die dan weet:Ga naar eindnoot16 |
|