De Revisor. Jaargang 7
(1980)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Rob Delvigne & Leo Ross
| |
De Haan vóór juni 1904Helemaal een onbeschreven blad in de letteren was Jacob de Haan in juni 1904, toen Pijpelijntjes uitkwam, niet. Hij publiceerde tussen 1900 en 1904 een hoeveelheid gedichten in met name het tijdschrift Nederland (redakteur G.L. van Loghem); daaronder een aan Aletrino opgedragen drama in verzen Spel van verwoest Jeruzalem. En in Het Volk liet hij zijn aanwezigheid ook buiten de kinderrubriek van het Zondagsblad, waarvan hij sinds de aanvang op 26 april 1903 de redaktie voerde, duidelijk merken in de vorm van artikelen, verhalende schetsen en rijmsels, werk met een sentimenteel-sociale strekking. Over het Spel van verwoest Jeruzalem werd gunstig geoordeeld door Albert Verwey: ‘De verzen zijn werkelijk verzen, geen jambisch proza, en sommige plaatsen zijn van verbeelding en zegging gelijkelijk mooi’.Ga naar eindnoot7 Heel anders oordeelt zekere Jodocus Sasbout in het satirisch weekblad De Ware Jacob. Op 9 april 1904 publiceert Jodocus Sasbout een aan de heren G.L. van Loghem en P.L. Tak opgedragen artikel waarin hij de jonge letterkundige als ‘een der lachwekkendste verschijningen in de gedrukte wereld’ te grazen neemt. ‘Ik ken J. de H. niet, zijn persoon is me onverschillig, alleen zijn wee gedoe hindert me, en daarom wend ik me tot de voogden van het jongemensch, de twee personen, die onbegrijpelijk genoeg, respectievelijk het tijdschrift Nederland en het Zondagsblad van het Volk voor hem open zetten’. De ‘kwajongensachtige regeltjes op rijm van dit heer’ in Nederland | |
[pagina 31]
| |
Jacob Israël de Haan
zijn volgens Sasbout ‘totaal van geest, van kunst en van smaak ontbloote, nietige rijmelarij’. En van Tak begrijpt hij niet hoe die kan toestaan dat zijn ‘Zondagsblad met dit gestamel tot een bespotting wordt voor allen die 't lezen’. Of ‘was J.d.H. al aan 't Volk, toen de heer Tak hoofdredacteur werd? En is dit een reden om hem er aan te houden?’ En uit de ‘kinder- en apentaal’ van De Haan kiest hij als afschrikwekkend voorbeeld: ‘Ik werkte in de loodfabriek / En toen werd ik natuurlijk ziek’.Ga naar eindnoot8 We komen nu de eerste polemiek rondom Jacob Israël de Haan tegen. In De Ware Jacob van 16 april 1904 bestrijdt G.K.T. van Thieme het opstel van Jodocus Sasbout met sarcasme: ‘Sjonge, sjonge, Uw correspondent kan het! Dat zal de litteratuur ten goede komen’, reden voor Sasbout om een week later nog eens flink uit te halen: hij rekent het werk van De Haan tot de ‘gedrochtelijke uitwassen van onze Hollandsche litteratuur’, ‘werk zonder inspiratie’; ‘'t komt me voor, of hij bij gebrek aan tijd zijn toevlucht neemt tot “la méthode naïve”, precies zooals een teekenaar, die niet teekenen kan, kinderpoppetjes namaakt’. Van Thieme reageert daarop ietwat verwarrend met een schampere aanval op het socialisme van De Haan: ‘Wie er tegenwoordig niet komen kan, sluit zich bij de S.D.A.P. aan (...) en laat zich door de goedmoedige arbeiders als hoed-proletariër aan een bezoldigd baantje helpen’. De discussie heeft nauwelijks een pointe, maar wat we eraan overhouden, is de grappige manier waarop persoon en werk, literatuur en politiek elkaar hier voor de voeten lopen. In de Pijpelijntjes-affaire zal dit zich herhalen, maar veel grimmiger. | |
TakPieter Lodewijk Tak (1848-1907) was in oktober 1903 hoofdredakteur van Het Volk geworden, als opvolger van Troelstra. Tak's carrière in de SDAP begon laat, maar verliep des te briljanter. Bij de partij sloot hij zich pas in 1899 aan. Vier jaar later was hij al lid van het Partijbestuur. In juli 1904 deed hij zijn intree in de Gemeenteraad van Amsterdam en in de Staten van Noord-Holland. Lid van de Tweede Kamer werd hij in september 1905. ‘De redactie van Het Volk vormde echter ongetwijfeld voor hem de grootste belasting’, schrijft G.W.B. Borrie in zijn Tak-biografie.Ga naar eindnoot9 Toch was er nogal wat kritiek op Tak's taakvervulling. De dagelijkse leiding van de krant en het schrijven van de hoofdartikelen liet hij allengs aan anderen over. Ook vond men hem als hoofdredakteur veel te weinig scherp, te weinig propagandistisch. Velen gaven aan de agitator Troelstra de voorkeur. In april 1905 overrompelde Tak de oppositie door plotseling af te treden en werd, zoals hij natuurlijk voorzien had, op het SDAP-congres in dezelfde maand bij acclamatie herbenoemd: een handig en bedaard, wikkend politicus, wiens paniekreaktie op Pijpelijntjes niet helemaal verklaarbaar lijkt. In zijn optreden schijnt Tak innemend geweest te zijn: ‘Het ging hem zoo goed af, zonder eenige aanstellerij wat vaderlijk te doen, zoodat de jongeren onder zijne vele vrienden en vriendinnen haast van zelf geneigd waren hem als “oom Piet” te betitelen’, aldus Treub.Ga naar eindnoot10 Met zijn ‘glunder-opmerkzamen trek om den fijnen mond’ of ‘met dat satirieke glansje in de kleingeknepen oogen’, met ‘zijn vermogen om met jonge kunstenaars en schrijvers om te gaan, hen tot zich te trekken en te leiden’Ga naar eindnoot11 en met het gezag dat hij als redakteur van De Kroniek en ex-redakteur van De Nieuwe Gids tegenover de jonge literator kon laten gelden had deze man toch zonder moeite in een vriendelijk gesprek invloed en zelfs druk op De Haan kunnen uitoefenen, bijvoorbeeld om zijn boek uit de circulatie te nemen (wat trouwens gebeurde) of om zijn ontslag zelf aan te bieden. Waarom stuurde hij hem dan op stel en sprong een onverkwikkelijk briefje? Waarom liet hij een berichtje in de krant zetten waarin partijgenoot De Haan als ‘heer’ werd aangeduid? Hij joeg er De Haan mee in het harnas, haalde zich op den duur een verbeten polemiek op de hals en werkte zelf het ontstaan van die praatjes in de hand waarvoor hij later zei zo bang geweest te zijn. Wij weten van het privé-bestaan van ‘oom Piet’ te weinig af. Het enige wat Borrie ons daarover meedeelt is dat hij zijn leven lang vrijgezel geweest is en twee maal na een geestelijke inzinking in een soort retraite is gegaan. Misschien dat het boek Pijpelijntjes verborgen snaren in zijn ziel beroerde die hem de stuipen op het lijf joegen? Ook Jan Rogier zoekt een verklaring in deze richting.Ga naar eindnoot12 Borrie zelf zegt over de kwestie dat Tak wel ‘de persoonlijke kant van de zaak heeft veronachtzaamd’ en bepaalt zich verder tot een | |
[pagina 32]
| |
citaat uit de De Haan-biografie van MeijerGa naar eindnoot13: ‘Geen enkele redactie zou de auteur van zulk een roman hebben kunnen handhaven... nota bene als medewerker voor de jeugd’. | |
De ware Jacob en JacobaPraatjes ontstonden er natuurlijk meteen, vooral omdat vrijwel niemand het boek gezien had. Binnen een week (en in feite nog veel sneller!) was het immers, zoals Van Cleef in het Nieuwsblad voor den Boekhandel van 14 juni adverteerde, ‘uitverkocht’. In De Ware Jacob van 25 juni vraagt Peer Waarnemer op rijm inlichtingenGa naar eindnoot14 en krijgt ten antwoord: ‘Om Uwe nieuwsgierigheid te bevredigen, wil ik U mededeelen, dat de quintessens van “wat er in dat boek staat” is: dat Jacob de Haan eigenlijk Jacoba de Hen is’. In de aflevering van 2 juli publiceert Waarnemer dan het vers: ‘Pijpelijntjes’
Reeds lang had in de krant gestaan:
‘Het nieuwe boek van Joop de Haan
“Zal binnenkort in 't licht verschijnen”.
Geen boek was 't voor z'n “lieve kleinen”,Ga naar eindnoot15
Want er stond “Pijpelijntjes” op.
(De prijs was: ingenaaid drie pop).
Die Joop de Haan, die Joop de Haan,
Wat er toch in dat boek mag staan!
Zoodra dat boekie was verschenen,
Ging 'k naar een boekverkooper henen.
Eerst in “de Kalv”’ toen op 't Rokin,
'k Liep zelfs d'Oudemanhuispoort eens in.
Maar wáár ik speurde, hoe ik zocht,
Steeds was het antwoord: ‘Uitverkocht!’
Die Joop de Haan, die Joop de Haan,
Wat er toch in dat boek mag staan!
Ik hoorde nog dienzelfden dag:
Jacob de Haan heeft zijn ontslag
Aan 't ‘Volk’ als kind'renredacteur.
Of P.L. Tak hem wees de deur
Of dat-ie 't uit z'n eigen nam
Is niet bekend in Amsterdam.
Die Joop de Haan, die Joop de Haan,
Wat er toch in dat boek mag staan!
En 't Zondagsblad van 't ‘Volk’ zee:
‘De heer de Haan doet niet meer mee’.
Ik dacht: ze noemen hem ‘meneer’
Nu is hij geen ‘Genosse’ meer,
Geen ‘citoyen’, ‘partijgenoot’
Hij is voor ‘de beweging’ dood!
Die Joop de Haan, die Joop de Haan,
Wat er toch in dat boek mag staan!
En nu heb ik geen rust noch duur,
Dat boek maakt heel mijn leven zuur.
Eén exemplaar slechts van dat werk...!
Stop dan gerust mij onder 'n zerk,
Waarop mijn grafschrift is te lezen;
Die laatste woorden zullen wezen:
‘Die Joop de Haan, die Joop de Haan,
‘Dat heeft-ie met zijn boek gedaan:’
Titelpagina ‘Pijpelijntjes’, eerste druk
Op 13 augustus plaatst de redaktie een reeks schertsopinies over kermis, uitspraken van bekende Nederlanders zoals Abraham Kuyper, Van Deyssel, Kloos, Van Eeden, Bolland. Als laatste bekende Nederlander laat zij Jacob de Haan opdraven en legt hem in de mond: ‘Naar den duivel met de kermis! Ik kan er geen pijpelijntjes trekken; 't is er te druk en je loopt dus te gauw in den kijker.’ Het woord pijpelijntjes ging werken als een soort geheimzinnig codewoord waar je om kon lachen. Nog op 12 augustus 1905 citeert het blad een NRC-advertentie: ‘Jongmensch uit den deftigen stand zoekt een Vriend, leeftijd 21 à 22 j.’, en commentarieert: ‘Wat heeft dat te beduiden? Pijpelijntjes?’ | |
[pagina 33]
| |
De opdracht aan Aletrino
| |
Homofiel en socialistNa het ontslag van De Haan stuurde Tak hem een vriendelijk briefje met het aanbod om eens over een en ander te spreken, een aanbod dat De Haan afsloeg. Aldus de Open brief. Maar er is ook een briefje van De Haan aan Tak bewaard gebleven waaruit blijkt dat De Haan wel is langsgeweest om ‘de dreigende zaak te bepraten’, maar Tak niet thuis vond. Een schrijven van zekere G.P. Frets aan Tak, gedateerd 12 juni 1904, bevestigt dit: Frets was mèt De Haan bij Tak en die was niet thuis. Frets deelt Tak mee dat hij De Haan zal trachten te bewegen weer toe te treden tot de SDAP (waar De Haan in hevige depressie uitgelopen was) en stelt voortvarend de positie van de homofiele mens in een socialistische partij aan de orde. Volgens hem kon iemand homofiel zijn en toch een goed socialist. Voorwaar een dappere opmerking in een milieu waar men wel sprak van de biologische nietswaardigheid van de ‘Uraniër’ (velen zouden tegenwoordig zeggen: ‘flikker’) en waar de homofiel in één zak gestopt werd met de prostituée als wanprodukt van het kapitaal dat vanzelf wel zou verdwijnen wanneer Marx' ideeën werkelijkheid werden.Ga naar eindnoot16 Er kwamen tenslotte twee gesprekken tussen De Haan en Tak tot stand. De laatste schijnt zich daarbij van zijn innemende en begrijpende kant te hebben laten zien, want groot is De Haans teleurstelling als men het eens wordt over een stuk van De Haan dat in Het Volk zal komen en als dat dan - het is inmiddels augustus 1904 - vergezeld blijkt te gaan van een naschrift waarin Tak dezelfde botte bijl blijft hanteren als voorheen. De Haan schreef een tweede stuk (11 augustus 1904) en Tak weigerde publikatie. Toen liep De Haan, intussen weer partijlid, naar de Commissie van Arbitrage van de SDAP en eiste plaatsing van zijn stuk in de krant. Intussen herschreef De Haan Pijpelijntjes, hij bewerkte de tekst inderdaad van top tot teen, maar niet in die zin dat hij er de aanstootgevende passages uithaalde, o nee, wie dat denkt kent De Haan niet. Wel werkte hij de herkenbaarheid van Sam, d.i. Aletrino er uit.Ga naar eindnoot17 Volgens de Open brief plaatste hij er ‘indices’ op dat hij niet voor de hoofdpersoon gehouden wenste te worden: de versregels van Catullus die het boek als motto meekreeg.Ga naar eindnoot18 Op 7 oktober 1904 kondigde Jacq. van Cleef de verschijning van ‘Pijpelijntjes, 2de druk’ aan in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, deze keer niet in Het Volk: zijn advertentie werd daar al veel eerder geweigerd. Toen De Haan naar de reden van die weigering informeerde, antwoordde de Direktie van Het Volk dat de publikatie waarschijnlijk tegen de zin van de schrijver had plaatsgevonden en dat het boek in zijn ‘fantasie-pakje’ nu eenmaal ‘een moreel gevaar’ opleverde (Het Volk, 10 augustus 1904). Van Cleef zelf sprong voor De Haan in de bres (12 augustus), maar Het Volk volhardde in zijn weigering. Bij zijn tweede poging om voor Pijpelijntjes de markt te veroveren, smeedde De Haan zich echter een nieuw wapen: hij stelde uit socialistische schetsjes een bundeltje ‘Kanalje’ samen en voegde aan zijn naam op het titelblad toe: ‘de schrijver van Pijpelijntjes’. Vermoedelijk wilde hij aan de partijgenoten duidelijk maken dat homofilie en socialisme heel goed samen kunnen gaan. Verder rekende hij er waarschijnlijk op dat men Kanalje niet zou recenseren zonder Pijpelijntjes erbij te betrekken, een verwachting waarin hij zich niet bedrogen zag, al keerde de speerpunt zich weer tégen hem. In bijvoorbeeld De Telegraaf van 19 november 1904 werd aan de bespreking van Kanalje (‘kleurloos realisme’) gemeen toegevoegd dat de schrijver ‘beruchtheid door een vorig penne-product’ verwierf! En De Haan rekende erop dat Tak een advertentie van Kanalje niet zou kunnen tegenhouden, omdat de verhalen uit dat boekje voor een groot deel in Het Volk gepubliceerd waren geweest. Inderdaad verscheen in Het Volk op 20 oktober 1904 de eerste advertentie van uitgever Lankkamp, op 23 oktober van Van Cleef een tweede (hoewel Van Cleef dit boekje niet had uitgegeven), op 25 oktober weer één van Lankkamp, met op 2 november en 2 december 1904 aan de annonce als aanbeveling toegevoegd citaten uit: Volksonderwijzer, Voorpost, Voorwaarts en Arnhemsche Courant. Dit was bedelen om een recensie. Maar Kanalje was natuurlijk ook in de ogen van Tak reclame voor Pijpelijntjes. Het boekje werd niet besproken. | |
De polemiek in ‘het volk’In de Commissie van Arbitrage probeerde Tak de zaak-De Haan op de lange baan te schuiven, maar succes had die taktiek niet. Hij liep een reprimande op en het stuk van De Haan van 11 augustus 1904 werd ten langen leste in Het Volk geplaatst, ‘krachtens uitspraak van de commissie van arbitrage’ (16 februari 1905). Het stuk was vriendelijk van toon, veel vriendelijker dan De Haan na een half jaar gestemd was geraakt. Op 18 februari 1905 krijgt hij een stukje ‘Censuur’ in Het Volk geplaatst. Hij deelt mee een motie bij distrikt V van de SDAP afdeling Amsterdam ingediend te hebben, te behandelen op het SDAP-congres in april: ‘Het congres verzoekt de redactie en de administratie van Het Volk zich van iedere censuur over werken van kunst en wetenschap te onthouden’. Zijn redenering is eenvoudig: ‘litteraire waarde en zedelijkheid behooren precies even streng gescheiden te zijn als b.v. iemand's geschiktheid als ambtenaar en zijn religieuse of politieke overtuiging’. ‘Het Volk wil geven een litteraire | |
[pagina 34]
| |
critiek, welnu, dan moet 't zich ook niet inlaten met quaesties van moraliteit in de litteratuur. Ik begrijp wel, hoe dat komt. Men is nog altijd te veel van meening, dat een laat ik maar zeggen immoreel litterair boek minder duldbaar zou zijn dan een o, zoo braaf boek, dat litterair slecht is. (...) In een litteraire kroniek behoort een boek als litteratuur te worden beoordeeld. Het gaat niet aan, daar willekeurige uitzonderingen op te maken, zooals met mijn boek “Pijpelijntjes” is gebeurd’. (Om eventuele misverstanden te vermijden: er was een literaire kroniek in Het Volk. Over het boek Sjofelen van Henri Hartog, dat steeds in de buurt van De Haan's Pijpelijntjes rondspookt, had zelfs een recensie in twee delen in de krant gestaan, op 27 en 30 augustus 1904.) ‘Een litterair overzicht’, vervolgt De Haan, ‘is geen beoordeling zoo maar eens af en toe van een braaf boek, maar dient om de lezers een kijk te geven op wat in de nederlandsche litteratuur gebeurt. Evenzoogoed als een politiek overzicht niet een bespreking is van wat de redactie sympathiek is, maar van 't heele gebeuren in onzen tijd.’ Voorts protesteert De Haan tegen de weigering van de advertentie voor Pijpelijntjes tweede versie, d.i. censuur door de administratie. De partij wenst advertenties te weigeren voor boeken ‘die strijdig zijn met de algemeen erkende beginselen van zedelijkheid in ons land. Dit is een proeve van onzin, waarop noodwendig iedere poging tot 't vaststellen van moraliteitsprincipes uitloopen moet, omdat zoo'n vast princiep er niet is’. Hij vraagt zich af met welk recht op dat moment de SDAP zo fel van leer trok tegen het voorstel van de christelijke regering om minder wenselijke drukwerken op de postkantoren te censureren: ‘als de postadministratie eens weigerde mijn boek “Pijpelijntjes” te verzenden, dan deed die precies wat de administratie van Het Volk ook doet, n.l. weigeren mede te werken aan de verspreiding van een slecht boek’. - De redaktie van Het Volk ontkende in een naschriftje lakoniek dat zij censuur toepaste. Op 21 februari 1905 probeert een anonieme partijgenoot uit Rotterdam de schrijver in Het Volk te ridiculiseren: ‘Noch ik, noch één van mijn litterair ontwikkelde kennissen heeft ooit in het werk van d.H. eenige litteraire qualiteit kunnen ontdekken. “Pijpelijntjes” lazen wij geen van allen - het zou echter al zeer wonderbaar zijn, wanneer d.H. zich daarin opeens als artiest had ontpopt’. Op 22 februari wordt De Haan in de correspondentierubriek niet zonder dreiging tot geduld gemaand: ‘Wij hebben nog een paar stukjes tegen u liggen en geven u dus in overweging ze alle drie tegelijk te beantwoorden’. Een zekere Blanche KoelensmidGa naar eindnoot19 valt De Haan bij, waarschuwt wel tegen ‘stuitende advertenties’ in Het Volk, maar vindt ook dat ‘de litteratuurrubriek litteratuur (moet) beoordeelen of niet beoordeelen, maar niet andere dingen erbij halen’. Op 24 februari schettert de trompet van L. Hermans, de propagandist van de SDAP in Rotterdam en auteur van het opstel ‘Het derde geslacht’ in het sociaaldemocratisch maandschrift De Nieuwe Tijd, een opstel waarin de ‘uraniërs’ als ‘biologische nonvaleurs’ werden gekenschetst. Deze Hermans zag Pijpelijntjes als ‘de gloeiende beschrijvingen van de walgelijke omarmingen en zoenpartijen van twee jeugdige heren, die af en toe een jongen van de straat oprapen om zoogenaamd een buitenkansje te hebben’. Op 4 maart wordt De Haan weer door de redaktie tot geduld gemaand. Op 7 maart verschijnt zijn antwoord. De Haan gaat kort in op het stukje van Blanche Koelensmid, dient Hermans een afstraffing toe (die gaf een ‘scheeve’ voorstelling van Pijpelijntjes) en besteedt weer veel aandacht aan zijn voorstel voor het SDAP-congres, ditmaal helemaal op marxistische toon. ‘We leven in een tijd van dogma-dwang en censuur. Kunsten noch wetenschappen zijn bij deze regeering veilig. Zelfs den artsen zal men de vrije uitoefening van hun beroep gaan beletten. Daartegen moeten wij als sociaal-democraten stevig en beslist stelling nemen. Onze beginselen verzetten zich tegen censuur. Wij hebben niet een Openbaring, iets “dat nooit wisselt en in niets ontbreekt”. Voor ons zijn recht, godsdienst, moraal, kunst, slechts ideale (ideële) afspiegelingen van 't economisch leven in eenen tijd. Wij verklaren de veranderingen in recht, moraal enz., noodzakelijk uit de produktiewijze. (...) En nu lezen we daar ineens in het verslag van het P[artij] B[estuur], dat dit mee kan gaan met 't weigeren van advertenties voor boeken, die strijdig zijn met de algemeen erkende beginselen van zedelijkheid in Nederland. (...) Maar eenmaal een vaste regel zooals van 't P.B. aangenomen zijnde, raakt men in uiterste moeilijkheden. Zooals de roomschen hun moraal moeten knoeien en draaien om ze aan de behoeften van den tijd aan te passen. In dit licht gezien, is mijn voorstel geloof ik eenvoudig genoeg. Dringend beveel ik het nogmaals aan bij allen, die de vrijheid van geestelijke beweging in de partij liefhebben’. En tenslotte vraagt De Haan waarom Het Volk bijdragen van hem aanneemtGa naar eindnoot20 en zelfs nieuwe bijdragen heeft gevraagd. - Tak antwoordt hierop: De Haan's uitsluiting betrof alleen de kinderrubriek. We zijn weer terug bij het uitgangspunt. En uiteraard neemt De Haan geen genoegen met dit antwoord. Op 10 maart vraagt hij de redaktie: ‘Is er in de veertien maanden, dat ik veel en veel in de kinderkrant schreef, en ook daarbuiten voor de kinderen deed, iets van een verkeerden invloed gebleken?’ Tak antwoordt: ‘Den schrijver van “Pijpelijntjes” kinderen te doen voorlichten, achten wij hoogst ongewenscht. Is dat zoo onduidelijk?’ Maar met zo'n dooddoener stelt men het streng logisch denkend brein van een getergd jong talent niet buiten gevecht. In Het Volk van 14 maart is De Haan weer present: ‘Heb ik mijn psychologsich-sexueele ideeën ooit bij de kinderen gebracht? In de krant niet, dat weten we allemaal. Maar buiten de krant? Dat wordt gezegd, met 't oog op uw houding tegen mij. Antwoord nu toch eens rechtuit op mijn vraag. Als onze tegenstanders tegen sociaaldemocratische onderwijzers te keer gaan, dan zeggen we toch ook: “hun onderwijs is neutraal”. Mijn geval is eenzelfde.’ Zeer uit de hoogte klinkt het antwoord van Tak: ‘Met wat “gezegd wordt” hebben wij niet te maken’ - maar De Haan wèl, zou men zo denken, want | |
[pagina 35]
| |
Karikatuur van P.L. Tak, door Patrick Kroon
die werd erop aangezien, die liep ‘in den kijker’, en was het niet Tak zelf die voor de arbitragecommissie verklaard had: ‘ik ben blij, dat niet de zonden van Sodom en Gomorra met Het Volk in verband zijn gebracht’, waarop de commissie het afkeurde dat hij ‘zich liet beheerschen door vrees voor 't gekal en 't geraas van onze vijanden’?Ga naar eindnoot21 Tak vervolgt: ‘Wij willen nog wel wat duidelijker zeggen wat wij bedoelden, al gelooven wij dat ieder ander dan De Haan zelf ons wel begrepen zal hebben. Den jongen man, die een psychologisch-sexueele ideeën-dispositie had als uit zijn boek bleek, achten wij niet de geschikte om aan kinderen leiding te geven, ook al was van die dispositie te voren niets gebleken.’ Op 15 maart formuleert de afdeling-Hilversum van de SDAP voor het Congres een motie van afkeuring tegen De Haan en een van goedkeuring jegens de houding van Het Volk inzake het boek Pijpelijntjes. De Haan reageert met zelfbeklag: ‘is tegen den schrijver van 't veelversmade “Pijpelijntjes” dan zoowat alles gepermitteerd?’ Op 16 maart ontkent zekere Jac. van Emden dat in Het Volk censuur wordt toegepast, ook niet jegens Pijpelijntjes: het boek is eenvoudig niet besproken, dat is heel iets anders. De Haan eist dat de administratie van Het Volk geen advertenties over boeken van kunst mag weigeren. Maar wat is een boek van kunst, nietwaar? Wie zal het zeggen? Tegelijk protesteert zekere J.A.P. tegen zo'n vloed van stukken van De Haan. De redaktie antwoordt met een air van machteloosheid: ‘het formeele recht tot zijn stukken kan d.H. niet ontzegd worden en de uitspraak der commissie van arbitrage bindt ons in die richting’. Daarop zal de secretaris van die commissie, C. Bijkerk, verontwaardigd reageren (23 maart): de commissie bindt door haar uitspraken niemand behalve voor het geval waarvoor haar tussenkomst is ingeroepen. ‘Wij zijn geen redaktie’. En Tak krijgt een flinke veeg uit de pan: ‘het gaat niet aan in 't publiek de gevolgen van de onverstandige manier van handelen der redaktie te wijten aan een ander instituut van de partij’. In een naschrift houdt Tak vol dat de commissie toch invloed uitoefent, zoals ook rechtspraak ‘feitelijk haar invloed verder doet gevoelen dan het behandelde geval’. Intussen had De Haan op 18 maart weer verder geweven aan het net van argumenten waarin hij Tak wilde vangen. Als de administratie van Het Volk (en volgens hem wond Tak de administratie om zijn vinger) advertenties op morele gronden weigert, aldus redeneert De Haan, dan aanvaardt zij voor wèl opgenomen advertenies de morele verantwoordelijkheid. Hij wijst dan op de advertenties voor ‘vuile’ boeken die een Amsterdams uitgever onder een tweede naam regelmatig in Het Volk geplaatst krijgt. ‘Laten we liever niets weigeren, dan zoo willekeurig te doen’, adviseert De Haan en roept retorisch: ‘Is Het Volk dan een exercitieveld voor de moreele en litteraire liefhebberijtjes van zijn administrateur?’ Op 26 maart neemt Het Volk in zijn verslag van de Tweede Kamer-debatten de passage op die het A.R. Kamerlid Bijleveld wijdde aan De Haan: ‘Men zegt neutraal te kunnen zijn in de school, maar de redaktie van Het Volk logenstraft dat, door aan Jacob de Haan de redaktie van de kinderrubriek te ontnemen, hoewel deze beweert, ook daar neutraal te kunnen zijn’. De redenering was van een onverbiddelijke logica: de sociaaldemokraten beweerden dat christelijke kinderen - het was de tijd van de onderwijsdebatten - heel goed neutraal les konden krijgen van socialistische of zelfs anarchistische onderwijzers, Tak had het in de gemeenteraad van Amsterdam zelfs fel opgenomen voor een anarchistische onderwijzer die geschorst was (14 februari 1905), omdat hij vond dat een man met anarchistische ideeën zeer wel neutraal onderwijs kon geven, maar voor de kinderrubriek van Het Volk moest je blijkbaar hetero zijn, ook al bleek van je dispositie niets. Het antwoord van het sociaaldemokratische Kamerlid Schaper aan Bijleveld (5 april 1905) kwam op 7 april in het verslag van Het Volk nogal lapidair terug: ‘Weet de heer Bijleveld, die Jacob de Haan aanhaalde, geen verschil tusschen het verspreiden van socialistische ideeën en het beschrijven in romantischen vorm van de tegennatuurlijke liefde?’ Deze weergave van Schaper's woorden is zeer onvoldoende en ook onjuist. Terecht citeert De Haan de ietwat moeizame tekst van Schaper in zijn Open Brief volledig en letterlijk naar het Kamerverslag. Op 11 april 1905 tracht Blanche Koelensmid de zaak-De Haan tot de juiste proporties terug te brengen: het gaat De Haan slechts om ‘een relletje in de partij’ en de hele kwestie neemt veel te veel plaatsruimte in beslag. In hetzelfde num- | |
[pagina 36]
| |
mer van Het Volk prijkt een bijdrage van De Haan over caissonwerkers, een stuk in de opruiend propagandistische toon (‘Arbeiders van Holland, hoe lang zal 't nog duren’... enz.) die velen in het werk van P.L. Tak zo node misten. Hoopte De Haan op aansluiting bij de oppositie tegen Tak op het aanstaande congres, steun bij de groep om Troelstra, onder wiens opzwepend hoofdredaktoraat hij eens medewerker van Het Volk was geworden? Maar Troelstra maakte op het Congres geen schijn van kans tegen Tak. De Haan's mooie motie, waaraan nogal gedokterd was (hij luidde tenslotte: ‘De administratie van Het Volk is niet gerechtigd advertenties voor boeken van kunsten en wetenschappen te weigeren’, waarop de afdeling-Arnhem amendeerde: ‘tenzij deze boeken een immoreele strekking hebben’, en de afdeling-Amsterdam I voorstelde: ‘geen advertenties kunnen worden geweigerd op andere dan op politieke en economische gronden’), De Haan's motie werd niet eens in behandeling genomen. Op 5 mei stelt De Haan in Het Volk vast dat allerlei voorstellen bij het Congres onbehandeld zijn blijven liggen en hij verzoekt om een referendum onder de partijleden... Ditmaal antwoordt niemand hem meer. Op 20 juni verschijnt dan in Het Volk de advertentie van Jacq. van Cleef voor: ‘Open brief aan P.L. Tak door Jacob Israël de Haan. Prijs f 0,15’. | |
Lodewijk van DeysselTenslotte nog iets over de rol die Lodewijk van Deyssel in de Pijpelijntjes-affaire gespeeld heeft. Zoals de lezer zich zal herinneren, vroeg De Haan aan Frederik van Eeden om de dufburgerlijke fatsoentjesmensjes in een inleiding bij Pijpelijntjes tweede versie een robbedoes te verkopen. Vergeefse moeite. Van Eeden piekerde er niet over. Hij verafschuwde het werk van De Haan. Het bezorgde hem zelfs op 24 juni 1904 een nachtmerrie: ‘Ik had een herinnering aan het leelijke boek van de Haan en sprak in groote vervoering tegen de demonen, wier kwaad ik bestrijden wilde’.Ga naar eindnoot22 Toen richtte De Haan hetzelfde verzoek aan die andere beroemde literator, Lodewijk van Deyssel, en die stond veel positiever tegenover het boek. Hij was zelfs aan een recensie begonnen, die hij waarschijnlijk afbrak toen een verzoek van Jacq. van Cleef om het boek niet te bespreken (10 juni 1904) hem bereikte.Ga naar eindnoot23 Op 15 juni vraagt De Haan zijn oordeel, niet zonder direkt een opmerking te maken die voor een waarschuwing kan doorgaan: ‘U vindt toch niet, dat je over “onzedelijke” (dat zeggen ze) dingen niet schrijven mag. Waar of niet?’ En Van Deyssel gaf privé het oordeel dat hij anders in zijn tijdschrift De XXste Eeuw zou hebben gepubliceerd, moreel afwijzend, maar ten opzichte van de artistieke waarde van het boek voldoende positief om De Haan aan te moedigen om hem ‘iets heel ergs’ te vragen: een voorwoord voor Pijpelijntjes tweede versie ‘zooals u voor dooie Henri Hartog deed’. De Haan's vindingrijke - als Jaap Meijer er niet was, zou men bijna zeggen: joodse - juristenbrein, rusteloos en onuitputtelijkKarikatuur Jacob Israël de Haan
in het opsporen van argumenten, probeert hem tegelijk te chanteren en te vleien: ‘Als een boek artistiek goed is, dan hebben de leuterlui er verder niets mee van doen. En dat is de mooie Nieuwe Gidsregel, zooals u zeit, die wij nogjongeren dan u, zeer zeker moeten handhaven’, en even later: ‘als u 't niet doet, moet ik heel alleen tegen die duvelaars opdollen, en als u nu een flinke knik met uw vuist geeft, dan vallen er al een heel zoodje’. Maar de inderdaad wat ouder geworden Lodewijk van Deyssel, die zijn roman De kleine republiek gekuist hadGa naar eindnoot24 en van zijn scandaleuze roman Een liefde kort tevoren een ‘gesnoeide, gecastreerde editie’Ga naar eindnoot25 had vervaardigd, voelde er niets voor om zijn reputatie voor zo'n ongewisse en bedenkelijke zaak op het spel te zetten en zijn naam via een voorwoord aan Pijpelijntjes te verbinden. Met Henri Hartog was het een heel ander geval. Ten eerste was Henri Hartog op 24 februari 1904 gestorven en kon dus geen kwaad meer doen, in tegenstelling tot deze dynamische De Haan die met allerlei beangstigende plannen rondliep. Ten tweede was het bewuste werk van Henri Hartog, Sjofelen, een boekje waaraan niemand zich een buil kon stoten (men kan het op één lijn met Kanalje stellen). Ten derde had Hartog hem, Van Deyssel, aan zich verplicht door hem met leeuwenmoed te verdedigen tegen de aanvallen van freule Anna de Savornin LohmanGa naar eindnoot26: ‘Deze verdediging van mijne werken is een der laatste geschriften van uw leven geweest. Nu is de hand verstijfd, die door zoo vurig een geestdrift werd bewogen om hoon af te weren van de zaak, die uw aanhankelijkheid had verworven’, schreef Van Deyssel. En ten vierde publiceerde Hartog dikwijls in Van Deyssel's tijdschrift De XXste Eeuw en stond zelfs vermeld onder de vaste medewerkers, tussen Gorter en Heijermans. Van een voorwoord voor Pijpelijntjes kwam niets. Maar wel nam De Haan de vrijheid om Van Deyssel's opinie in de Open brief aan P.L. Tak af te drukken, integraal, maar in de hoop natuurlijk dat de nadruk voor de lezer op de artistieke gedeelten zou vallen. Toen Van Deyssel dat niet in orde vond, hield De | |
[pagina 37]
| |
Haan hem met zijn karakteristieke glasharde logica voor: ‘als het uw eerlijk oordeel is, moet ge er voor staan, en als het niet uw eerlijk oordeel was, hadt ge 't niet mogen schrijven’. Zo raakte Lodewijk van Deyssel, die Pijpelijntjes tweede versie niet meer recenseerde, ondanks zichzelf toch bij de Pijpelijntjes-affaire betrokken. En het muisje had nog een klein staartje. Direkt na de verschijning van de Open brief aan P.L. Tak werd de beroemde literator in het zonnetje gezet en wel in De Ware Jacob van 8 juli 1905. ‘Een groot criticus heeft zijne meening gezegd over “Pijpelijntjes” van Jacob de Haan’, schrijft het blad en haalt dan heel Van Deyssel's halfslachtigheid ongenadig door de mangel. Zijn brief aan De Haan wordt uit de Open brief uitvoerig geciteerd met cursivering van de zin ‘Voor mij zijt gif een zeldzaam en goed kunstenaar’ en dan vervolgt het blad: ‘Vreemde plaats, voorwaar, om een letterkundige critiek te plaatsen. Was voor dit, des Meesters oordeel, geen betere te vinden? Zou Verwey het stuk voor De Beweging geweigerd hebben? Zoo ook De Koo voor de Groene, Kloos voor De Nieuwe Gids? Wij weten het niet. Slechts dit weten wij: dat De XXste Eeuw, redactie Lodewijk van Deyssel, het stuk de moeite van het plaatsen niet waard heeft gevonden. Voor dit hóóg-literaire maandblad was het van géén belang, of er al of niet een zeldzaam en goed kunstenaar ontdekt was’. | |
NaschriftHet bovenstaande is het eerste gedeelte van een publikatie Brieven en vertellingen van Jacob Israel de Haan, die in 1980 bij uitgeverij Thespa in Amsterdam zal verschijnen. Dit boek zal ook de Open brief aan P.L. Tak zelf bevatten en de reaktie van Tak daarop, alsmede een laatste woord van De Haan. Verder zal erin worden opgenomen de correspondentie De Haan-Saalborn (een verbeterde versie van het boekje Brieven aan een jongen van Arnold Saalborn waarover wij schreven in Spektator, jrg. 7, blz. 595-598). Voorts zal onze publikatie bevatten de Nerveuze vertellingen van De Haan en zijn nooit in boekvorm verschenen derde roman, Ondergangen. |
|