De Revisor. Jaargang 4
(1977)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
Herman Pleij
| |
[pagina 39]
| |
Prent van H.J. Muller, 2e helft 16e eeuw, voorstellende een hennentaster; op de achtergrond trekt zijn vrouw de broek aan. Rijksprentenkabinet Amsterdam.
bedrog, wordt relatief vroeg opgenomen in de populaire literatuur en beeldende kunst van de lage landen, om daar vervolgens in specifiek huiselijke situaties uitgewerkt te worden. Ze opereert bij voorkeur als despoot over een tot het huishouden veroordeelde man, een klagerige Jan Hen, die op veel plaatjes wordt afgebeeld als ‘hennentaster’, besmuikt een kip bevoelend terwijl z'n vrouw op de achtergrond de broek aantrekt. De teksten benadrukken dat het deze onnozele kippeneuker is die het zover laat komen, al denkt hij zelf blijkens zijn geklaag dat verzet zinloos is: ze scheldt immers zijn kop suf, en bovendien is ze fysiek sterker.Ga naar eindnoot3 Binnen deze presentatie is Moorkensvel in zoverre uitzonderlijk, dat de remedie hiervoor geëxpliciteerd wordt met een paardemiddel. De andere teksten blijven steken bij een voor een mannelijk publiek sterk opruiend beeld van de gevolgen van niet gekanaliseerde vrouwenmacht. Dat moet de literaire exploitatie zijn van aan het eind van de middeleeuwen toenemende angst voor een type vrouw dat steeds ouder, geiler en hardhandiger wordt, maar vooral: baziger. Aangezien literatuur niet alleen meningsvorming en idealen weerspiegelt, maar evenzeer beïnvloedt en propageert, komt de vraag op naar de betekenis van deze alarmerende beeldvorming, die tegen het eind van de 14de eeuw inzet en een hoogtepunt bereikt in de eerste helft van de 16de eeuw.
De middeleeuwse vrouwenhaat is een favoriet bindmiddel inde moraalleer van de Kerk. Ze wordt meteen op grote schaal operationeel gemaakt in de loop van de 12de eeuw bij de ontwikkeling van teksten in de volkstalen voor een breder publiek. De Europese literatuur wordt bevolkt door vrouwen die niet meer zijn dan de personificatie van machten die de man dwarszitten. Zonden en ondeugden worden uitgebeeld als vrouwen, en ze blokkeren met gemak de nauwe weg naar het eeuwige heil voor de man. Krachtens het dualisme in de Christelijke Kerk van goed en kwaad komen we ze ook wel tegen als de belichamingen van zijn idealen en ambities, maar dat blijft nogal vaag tegen de achtergrond van een groeiend leger van Vrouwelijke Ondeugden. In ieder geval pikt de moraliserende literatuur in de volkstaal bij voorkeur de negatieve gebruiksmogelijkheid op, en propageert de zwakheden en lichamelijkheid van de vrouw als bedreiging voor de van nature meer naar het spirituele neigende man. Ze is defect, niet meer dan een rib uit zijn lijf, en als zodanig een geestelijk gehandicapte, immers gemaakt uit inferieur materiaal: een gemakkelijke prooi derhalve voor de verleidingskunsten van de duivel. En als deel van de man steekt ze hem zó aan. Neem het geval Eva maar. De man dient dus deze weggewandelde rib uit zijn lijf een onafhankelijk leven te beletten, want dat leidt tot bewezen brokken. Ze dient slechts voor de voortplanting, en dat ze op dat terrein tot veel fraais in staat is, heeft Maria mogen bewijzen. In die zin kan ze vereerd en opgehemeld worden, letterlijk, maar dan wel binnen de perken van het gezin: absolute onderworpenheid en blinde gehoorzaamheid. De man dient voor zijn eigen zieleheil in het reine te komen met wat oorspronkelijk een deel van hemzelf is, door het rein te maken en te houden. Want van nature was het dat allerminst.Ga naar eindnoot4 Wanneer we de nestor van de Nederlandse zedenmeesters hierop nalezen, lijkt het op het eerste gezicht wel mee te vallen. Jacob van Maerlant voert in zijn 13de-eeuwse ‘Wapene Martijn’ twee disputerende klerken op, Jacob en Martijn, die vraagstukken van kerkelijke en maatschappelijke aard met elkaar doornemen. Wanneer zij het over de waarborgen voor het zieleheil hebben, stelt Jacob vast dat vrouwen van nature goed zijn(!). Hij licht dit toe door ze te vergelijken met wijn en vuur: als je er teveel van neemt of te dichtbij komt, loopt het mis. De verantwoordelijkheid ligt dus bij mànnen, geil als deze zijn en bovendien zo wispelturig als de wind. Voor de middeleeuwen is dit een recalcitrant oordeel en het functioneert meer als typering van de fictieve Jacob, die voortdurend in het dispuut heersende meningen bestrijdt, maar dan wel met dommigheid. Want iedereen wist dat juist wispelturigheid en geilheid bij vrouwen thuishoorden. Jan van Boendale, een 14de-eeuws zedelijk beschaver van de massa, somt de standaardondeugden van de vrouw met bijgevoegd bewijs overzichtelijk op: ze is van nature onbetrouwbaar, gierig, twistziek, wispelturig, wraakzuchtig, ongenadig, hoogmoedig, besluiteloos, naïef, dom, lichtgelovig, leugenachtig, kletsziek, ijdel, ontrouw, en nog eens: zéér belust.Ga naar eindnoot5 Haar enige taak is een afgeleide van die van de man: ze moet hem in opperste gehoorzaamheid daarbij steunen. En talloze malen wordt dit herhaald, ook en vooral in aanschouwelijke vertelstof. De Europese literatuur van de middeleeuwen begint zelfs verzamelingen aan te leggen van als waar gebeurd gepresenteerde verhalen over het listig bedrog der vrouwen, ter waar- | |
[pagina 40]
| |
schuwing van mannen én vrouwen met boze voornemens. De vijfde echtgenoot van de Vrouw van Bath uit Chaucers ‘Canterbury Tales’ las zijn vrouw 's avonds tot haar ergernis voor uit een ‘book of wikked wyves’, waarin het bedrog van vrouwen door de eeuwen heen vastgelegd was. Natuurlijk heeft ze hem bevolen het te verbranden - de Vrouw van Bath had zelf één van de hoofdfiguren in dat boek kunnen zijn: ze heeft mannen bij de vleet verbruikt, waarbij ze de natuur zo nu en dan een handje hielp. Van het bestaan van zo'n boek is ook in andere teksten sprake, maar het opvallende is nu dat aan het eind van de middeleeuwen ook inderdaad zo'n werk opduikt, en wel in het Nederlands: Dat bedroch der vrouwen, vanaf het begin der 16e eeuw meermalen gedrukt, en ook meteen in het Engels vertaald. Bijbelse en wereldse voorbeelden wisselen elkaar af. Weliswaar zijn vrijwel alle verhalen uit eerdere bron bekend maar de compilatie rond het thema ‘vrouwenlist’ is nieuw. Het voorwoord geeft een lange reeks citaten uit Kerkvaders en Klassieke wijsgeren, die definitief de verdorvenheid van vrouwen voor het nageslacht hadden vastgelegd. Daarbij word teen enkele keer gememoreerd hoe ze zou kunnen zijn, al beperkt het boek zich verder nadrukkelijk tot de toelichting van haar bedriegelijkheid: ‘Een schoon Vrouwe is een schoon huys ghetimmert op een schijthuys, ten ware datse verciert is met duechden, dan ist een costelijck gulden vadt, daer in dat rustet gheloove, dye hope, ende dye liefde.’Ga naar eindnoot6 Ook de middeleeuwse standensatire - een in alle talen wijd verbreid tekstenbestand dat in velerlei vorm het feitelijke gedrag van de standen kritisch afzet tegen het gewenste - geeft een groeiende bekommernis te zien met plaats en taak van de vrouw. Aanvankelijk wordt ze niet eens genoemd, aangezien ze geen specifieke taak heeft. Bisschop Gilbert van Limmerick formuleert dat bondig aan het begin van de 12de eeuw: ‘Ik wil zeker niet beweren dat het de taak van vrouwen is om te bidden, te ploegen of zelfs te strijden. Ze zijn veeleer getrouwd met of dienstbaar aan hen die bidden, ploegen en strijden.’ Maar het standenbouwwerk, ideologisch vastgelegd in een sluitend systeem door Thomas van Aquino als interpretatie van de goddelijke ordeningswil, wordt van binnenuit omvergeworpen door een nieuwe stand die zichzelf had geschapen en zijn eigen taken en plichten bepaalde: de burgerij. In de teksten wordt deze groep opgesplitst in een groot aantal beroepscategorieën, en het gedrag dat hen voorgeschreven wordt is ontleend aan hun eigen beroepspraktijk en burgerlijke fatsoensnormen die de gunstige voortzetting en handhaving daarvan moesten garanderen. Geen goddelijke opdrachten meer, maar handelsmoraal als vertrekpunt, met de duivel en zijn knechten als bestraffende instantie achter de deur. Koningin, boerin of non behoren niet of slechts ten dele in deze nieuwe gemeenschap thuis, maar er spelen wel degelijk vrouwen een rol in de stad. Ze worden in de satiren gepresenteerd naar hun burgerlijke staat - maagd, getrouwde vrouw, weduwe, oude vrijster - en er wordt steeds vastgesteld dat ze niet voldoen aan de bekende passieve deugden van gehoorzaamheid en dergelijke.Ga naar eindnoot7 Vanaf de 15de eeuw
Titelpagina van Dit evangelien van den Spinrocke (circa 1520), Bayerische Staatsbibliothek München.
worden die klachten heviger, agressiever, en binnen de standenteksten komt bij de vrouwenafdeling een nieuw mikpunt tot ontwikkeling: het oudere, kwade wijf, met geheimzinnige krachten. Van den Langhen Waghen, ende van zijn licht-gheladen Vracht laadt vertegenwoordigers in van alle standen zoals die in de stad voorkwamen, die moreel of materieel in diskrediet zijn geraakt. De tekst is ironisch want de voorgenomen tocht per wagen wordt als een plezierig pretreisje voorgesteld, en je mag blij zijn wanneer je mee mag; maar aan het slot is duidelijk dat de bestemming ‘nowhere-land’ is, in ieder geval iets waarvan je niet meer terugkomt. Zo bevrijdt de stad zich vrolijk van onproductief en gevaarlijk afval. En wie mogen er ook mee? ‘Biddelersen, Comeren, ende Vroe-vrouwen, Klappeyen, Toveressen, ende Maren’, als één groep.Ga naar eindnoot8 Ze opereren ook in vele andere teksten, in sterk negatieve zin: toverkollen met veel ondoorgrondelijke kennis en macht. Er verschijnt zelfs een aparte, sterk ironische tekst, vanaf het eind der 15de eeuw veelvuldig geproduceerd door de | |
[pagina 41]
| |
populaire drukpers tot achter in de 17de eeuw, die hun praktijken uitvoerig schildert, het Evangelien van den Spinrocke. Zes vrouwen, ‘matronen wijs ende vroet’, komen dagelijks bijeen en wisselen een ongelooflijke hoeveelheid trucs uit om de dagelijks zaken rond leven, dood en ziekte naar hun hand te kunnen zetten, waarbij ze ieder hun specialiteit hebben. Ze zijn zò wijs dat ze de duivel kunnen bezweren en op het kussen binden. Hun bijeenkomsten worden bijgewoond door een aantal voornamelijk jongere vrouwen die nog in opleiding zijn en aarzelend zo nu en dan hun ‘glossen’ plaatsen - de uiterlijke vorm van de tekst is een parodie van de middeleeuwse exegese der evangeliën. Vrouw Ysengrine is 65 jaar, verschrompeld, met holle ogen en een grote mond. Ze heeft vijf mannen versleten, de tussendoortjes daargelaten, en exploiteert nu een ‘jong gezel’ die wat duur in het onderhoud is. Transselyne is slechts 60, maar ze is zeer bedreven in toverkunsten en ze houdt het met de dorpspastoor. Vrouw Abonde van den Ovene (dat wil zeggen: mevrouw Grote Kut) is gewoon oud, en zeer dik, en goed op de hoogte van de zeven vrije kunsten. Sibille komt oorspronkelijk uit het Zwitserse kanton Vaud, een kweekplaats van heksen en ketterij; ze kan zich nog van alles uit haar jeugd herinneren. Gombeerde weet feilloos langs magische weg verloren voorwerpen terug te vinden, terwijl ze haar geld verdient met een huwelijksbureau annex eroscentrum. Berte tenslotte is de oudste, 80 jaar of meer, en ze weet het nodige van medicijnen. Tezamen richten ze de wereld met hun vermogen naar eigen goeddunken in, pochend op het getal van door hen misleide en afgerichte mannen.Ga naar eindnoot9 Zulke vrouwen bevolken onze literatuur met een populair karakter, in élke vorm, tussen 1400 en 1600 in toenemende mate. Kluchten, tafelspelen en refreinen houden niet op zulke hun pantoffelhelden afrossende matronen te schilderen en de kleinzielige trucs te bespotten van deze onnozele halzen waarmee ze vrouwlief gunstiger denken te kunnen stemmen, om daarna heviger dan ooit in elkaar geramd te worden. Die teksten vloeien niet voort uit feministenstreken, maar ze cultiveren mannelijke angst en agressiviteit, door de ‘verkeerde wereld’ te schetsen die zal ontstaan wanneer steeds meer slaphannesen toegeven aan de dreigende macht van de matrone. Deze beeldvorming lijkt het eerst wortel te schieten in de lage landen, en wel in de in één handschrift bewaarde sotternieën uit het eind van de 14de eeuw, korte komische toneelstukjes.Ga naar eindnoot10 Als eerste in Europa voeren ze, alle zes, de kijvende oudere vrouw op die verondersteld wordt haar omgeving te domineren, met toverkunsten die de door mannen geordende samenleving ontregelen. Of die haar man afrost waardoor hetzelfde gebeurt. Ze vormen sterk bewijs voor het typisch Nederlandse van deze ontwikkeling, omdat ze oorspronkelijke, locale stof bevatten, anders dan de gelijktijdige boerden en sproken - korte, vaak komische versvertellingen - die ons het internationaal bekende type van de listige (jonge) vrouw tegenover haar dominerende echtgenoot voorschotelen, als bewerkingen van voornamelijk Frans-Italiaanse stof. Het is veelzeggend dat dit laatste type ook overheerst in de Franse kluchten, te dateren tussen 1450 en 1550. Het kwaadaardige wijf is daarvan een incidenteel afgeleide, in ieder geval later en minder duidelijk op het Eurpese podium dan ons boze wijf uit de sotternieën.Ga naar eindnoot11 Dat is een typisch product van de cultuur der lage landen. Maar wie worden er dan bang voor dat boze wijf?
Aan het eind van de middeleeuwen berust de feitelijke macht definitief bij de geslaagde koopman in de stad. De traditionele standen heeft hij in zijn zak, en het op de standenideologie gebouwde feodale staatssysteem heeft hij doorbroken met op vermeerdering van zijn bezit gerichte bestuursvormen, die vanuit de stad opereren. De wereld is voor geld te koop gebleken, de vraag is wat hij er verder mee zal doen. En hoe zit het eigenlijk met de hemel? De jonge, rijke koopman wordt de literaire exponent van deze ontwikkeling, en hij gaat zich zorgen maken over het Hiernamaals. Toneelstukken als de Elckerlijc, ook als leesboek verspreid, houden hem een spiegel der zaligheid voor. Je kunt niet straffeloos goederen blijven opeenstapelen uit woekerwinsten, want dat corrumpeert de ziel. Maar de oplossing daarvoor is eenvoudig. Een deel van het vergaarde kapitaal dient tijdig geïnvesteerd te worden in aandelen voor de hemel, in de vorm van testamentaire beschikkingen voor armenhuizen en giften voor de armendis. Het testament als paspoort voor de hemel wordt een bekend verschijnsel in de loop van de 15de eeuw in de wilsbeschikkingen van rijke burgers.Ga naar eindnoot12 Een tweede bedreiging voor zijn eeuwige zieleheil vormde de vrouw. In theorie was dat niets nieuws, alleen die vrouw bleek ineens vlak naast de deur te wonen of zelfs bij je aan tafel te zitten. De stedelijke welvaart suggereerde haar evenzeer grotere onafhankelijkheid, en in ieder geval meer materiële mogelijkheden daartoe. Vrouwen die vroeger ‘Heile, Griete, Lise, oft Calle’ heetten, noemen zich nu ‘joncfrou alle’ klaagt een vroeg 15de-eeuwse tekst, ze zijn te beroerd om het huishouden te doen, ze willen de meesteres uithangen.Ga naar eindnoot13Inderdaad ontmoeten we een groeiend aantal vrouwen die studeren of zelfs actief zijn in de handel. Een volgeling van kardinaal Louis d'Aragon stelt bij hun reis door de Nederlanden in 1517-1518 verwonderd vast hoezeer de vrouwen hier opgenomen zijn in het arbeidsproces: ze drijven herbergen, inclusief de boekhouding, en ze oefenen in het algemeen beroepen uit die zijns inziens zijn voorbehouden aan mannen. Opvoedingsidealen voor jonge meisjes blijven weliswaar beklemtonen dat hun natuurlijke omgeving het huis is, maar daarbinnen gaat dan ook de studeerkamer meetellen. De dochters van Thomas More zijn een lichtend voorbeeld van deze nieuwe ontwikkeling. Erasmus is er kapot van.Ga naar eindnoot14 Binnen het imperium van de rijke koopman met de wereld op zijn duim vormen zij een toenemende bedreiging: het door hem opgebouwde systeem heeft voor hen geen onafhankelijke plaats. Waarschijnlijk máákt hij ze ook een bedreiging. Zijn arrogante autonomie brengt hem tot projectie van de oorzaken voor dagelijkse frustraties en al- | |
[pagina 42]
| |
gemenere depressies van economische aard naar instanties buiten hem en zijn groep: de vrouw als ‘scape-goat’, in het gezelschap van melaatsen, geslachtsziekten, krankzinnigen en joden. En niet alleen in het gezelschap van, maar ook geïdentificeerd met de toverheks. Want een laatste sprong moeten we nog maken: het is toch vooral dat oude, boze wijf dat het moet ontgelden.Ga naar eindnoot15 De geschetste ontwikkelingen lopen in tijd parallel met de eerste systematische golf van heksenvervolging, een rigoureus antwoord op de mannelijke angst voor het boze, oude wijf. Ze behoort oorspronkelijk als wijze vrouw tot een agrarische gemeenschap, waarin ze een aantal centrale maar niet geïnstitutionaliseerde functies vervult. Ze symboliseert Moeder Aarde, ze heeft als geen ander ervaring met geboorten en ziektes, ze regelt de huwelijken en zeis een lopend informatiecentrum, ook van nieuws dat ze zelf voor het belang van haar gemeenschap maakt. Voor deze wijze, oude vrouw is in de stad geen plaats, haar functies zijn daar overgenomen door de organisatievormen van het vroeg-kapitalisme en de daaruit voortvloeiende voorzieningen als de stadsdokter en ‘sopenbaar onderwijs’. De stedelijke samenleving gaat zich sterk afzetten tegen de verwerpelijk te achten plattelandscultuur vol stompzinnig bijgeloof, en gebonden aan de willekeur van adel en geestelijkheid. De boer was een makkelijk mikpunt, gebonden als hij was aan zijn land en zijn heren, die eigenlijk ook al afhankelijk waren van het kapitaal der kooplieden, ondanks hun adellijke ponteneur. Er was maar één type goede boer binnen de stad, en dat was een burger, de rest kon buiten blijven. Maar vrouwen, vanouds een gewild instrument van de duivel, waren overal. Hun geheimzinnige macht straalde niet van hun gezicht af. Maar bleek die niet wanneer ze konden lezen en schrijven, en gedichten schreven in het Latijn? Of wanneer ze zieken genazen met onduidelijke papjes? De stedelijke samenleving gaat zich georganiseerd beschermen tegen het boze oude wijf, dat haar met duivelse plattelandsfratsen lijkt te bedreigen. Er worden technieken ontwikkeld om het duivelse gehalte daarvan wetenschappelijk vast te stellen. Die blijken zojuist en doeltreffend te zijn dat horden oude bessen naar de brandstapel gejaagd worden. Maar ook wordt zij, vanuit diezelfde angst, weggepromoveerd naar een geëxalteerde Grootmoederverering, verbeeld in een rond 1500 explosieve aanbidding van de Heilige Anna, de grootmoeder van Jezus, die zelfs die van Maria korte tijd leek te overvleugelen volgens tijdgenoten. Ook op die manier kan ze geen kwaad meer, netjes weggeborgen op een voetstuk en wachtend op devotie. Het kan niet toevallig zijn dat juist in de Nederlanden de literaire propaganda tegen dit soort vrouw begint en in specifieke gezinssituaties uitgewerkt wordt. De suprematie van de burger en de stedelijke samenleving in het algemeen manifesteert zich hier het eerst en het ruimst. Het Amsterdam van de Gouden Eeuw als hoofdstad van de wereld komt niet uit de lucht vallen. Naar middeleeuwse begrippen moet dit het bewijs zijn van een definitieve overwinning op de plattelandscultuur. Men wist zeker dat één van de wegen daartoe via de dressuur, of erger, van het boze wijf leidde: ‘Ghine selt haer noch tan, wats gesciet, macht boven u gheven niet.’ Duidelijker kan de auteur van de ‘Dietsche Doctrinale’ het zijn sexegenoten niet toeroepen.Ga naar eindnoot16 Is dat de boodschap die de Nijmeegse kanunnik uit eigenbelang aan zuster Geesken op de vertrouwde wijze van de literatuur wilde overbrengen? |
|