De Revisor. Jaargang 4
(1977)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |||||||
Lène Dresen-Coenders
| |||||||
Diskussie over de vrouw in de literatuur voor de hogere kringenDe eerste uitgave die de later wereldberoemde drukker Christoffel Plantijn te Antwerpen in 1555 op de markt bracht, was een boekje over meisjesopvoeding: L'institution d'une fille de noble maison, Traduite de langue Tuscane en François. De auteur, Michele Bruto, was een zich in het kosmopolitische Antwerpen thuisvoelende Italiaan, die advies gaf aan een daar ook verblijvende Italiaanse weduwnaar-edelman over de eisen die hij moest stellen aan de opvoedster van zijn dochtertje. De keuze van het onderwerp meisjesopvoeding is waarschijnlijk niet toevallig, al is de lezer van nu geneigd dat te veronderstellen. Uit zijn hele carrière blijkt dat Christoffel Plantijn heel goed wist wat hij deed. Het boekje was inderdaad aktueel en voldeed aan de behoefte van een steeds breder wordend lezerspubliek, waartoe minstens de hogere - en in Antwerpen zo machtige - burgerij behoorde. In en rond de zestiende eeuw waren er in heel West-Europa vele en soms heftige meningsverschillen over de aard, de plaats en de rol van de vrouw en daarmee samenhangend over haar opvoeding en vorming. De opvattingen over de vrouw liepen uiteen van fel-verachtend tot warm-verdedigend, ja haar superioriteit bepleitend. In hetzelfde Antwerpen had Cornelius Henricus Agrippa von Nettesheim zijn verdediging van de superioriteit van het vrouwelijk geslacht geschreven en uitgegeven: ‘De eminentia et praeeccellentia foeminei sexus’ (1529). Een opzienbarend boek van een - vooral vanwege zijn kennis van de magie - omstreden denker, dat vele malen in vele talen werd uitgegeven. Agrippa en Bruto behoorden tot de uitgebreide groep van schrijvers, waaronder zeer gerenommeerde, die hun mening ten beste gaven. Ruth Kelso noemt in haar boek The doctrine for the lady in the Renaissance (1956) tegen de negenhonderd auteurs, die overwegend in de Latijnse en Italiaanse, maar ook in de Franse, Engelse of Duitse taal globaal tussen 1400 en 1600 over dit onderwerp schreven. Oorspronkelijk in het Nederlands publicerende auteurs noemt zij nauwelijks. Evenmin signaleert zij dat Bruto een Italiaan was, die vanuit een Nederlandse situatie schreef en dat twee van de invloedrijkste auteurs, Erasmus en zijn vriend Vives, sterke banden met de Nederlanden hadden. De mening van de in de zuidelijke Nederlanden wonende en werkende Spaanse humanist Vives vond enorme verspreiding door zijn boekje De Institutione Feminae Christianae (1523), opgedragen aan Catharina van Arragon, echtgenote van Hendrik VIII. Het houdt een pleidooi in voor een christelijk-humanistische vorming van het meisje uit de hogere kringen. In het scala van meningen neemt het een middenpositie in: genuanceerde waardering voor de vrouw, maar in onderschikking aan de man. Het werkje beleefde in de loop van de zestiende eeuw zo'n veertig al of niet uit het Latijn vertaalde uitgaven. Zowel Vives als Erasmus hadden in de Nederlanden grote invloed en beiden werden er al vroeg vertaald. Bruto werd alleen in Engeland vertaald. Gezien de vele kontakten tussen Antwerpen en Londen in die dagen, lijkt dat niet zo verwonderlijk. Die Engelse vertalingen van Bruto zijn interessant vanwege hun gewijzigde ondertitels. In de vertaling van 1579 luidde die: ‘A mirrhor mete for all mothers, matrones and maidens, intitled the mirrhor of modestie, no less profitable and plaesant, then necessarie to be read and practised’. Het boekje wordt hier dus uitdrukkelijk aangeprezen voor een breder publiek. Dat is niet geheel ten onrechte, want de deugden die centraal staan in het boekje - kuisheid, bescheidenheid, zedigheid, dienstbaarheid - zijn tevens de deugden die in de geschriften van die tijd alom aan de vrouw in het algemeen worden voorgehouden als voornaamste norm.Ga naar eindnoot1 De ondertitel van de tweede Engelse uitgave (1598) is ook interessant. Zij luidt: ‘The necessarie, fit and conveniant education of a young gentlewoman. Written both in French and Italian and translated into English. And now printed with the | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
three languages together in one volume, for the better instruction of such as are desirous to study those tongues’. Hier wordt het pleidooi van Bruto, om hoogstens de moderne talen aan meisjes te leren, meteen toegepast door het boekje als leermateriaal te gebruiken. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Erasmus, Vives en Thomas More aan het begin van de eeuw, vindt Bruto het niet nodig en zelfs niet zonder gevaar om meisjes de klassieke talen te leren. Gezien hun latere beslommerende taak als huisvrouw kunnen zij het er toch niet ver genoeg in brengen en het risico is groot dat zij verhalen lezen en voorbeelden gaan bewonderen, die niet stroken met de normen van kuisheid en zedelijkheid. Hij geeft veel voorbeelden om zijn argumenten te staven. Een ervan is kostelijk van spitsvondigheid. Zelfs Cornelia, zegt hij, die als geleerde vrouw en trouwe echtgenote en toegewijde moeder van de Gracchen een toonbeeld was voor de Romeinse vrouw, had toch maar een dochter die ontrouw werd aan haar man en hem zelfs liet vermoorden. Hij signaleert, dat geleerde en betrouwbare auteurs dit over het hoofd hebben gezien.Ga naar eindnoot2 Een levensgrote angst voor een verlies aan zedigheid van het nog niet getrouwde meisje en voor overspel bij de getrouwde vrouw speelt door het boekje van Bruto. Dit resulteert dan ook in ernstige waarschuwingen tegen het bijwonen van kluchten in het theater, van publieke vermakelijkheden en van alle bijeenkomsten waar veel mensen zijn. En niet in het minst tegen het luisteren naar de praatjes, stellingen (‘devises’) en
De twistzucht, allegorisch voorgesteld als een vrouw (Sinte Aelwaer), met de attributen die haar heilloos bedrijf aangeven, daarbij een parodie op de voorstel ling van Maria's vlucht naar Egypte. Rijmprent van Cornelis Anthonisz, 2e helft 16e eeuw; Rijksprentenkabinet Amsterdam
verhalen van hei personeel, vooral als dat rond het keukenvuur bijeen is. Nee, dan liever verpozing zoeken in de prachtige tuinen en buitenhuizen, die rond Antwerpen mooier zijn dan in Toscane en inde rest van Europa. En beter ‘lering en vermaak’ putten uit de konversatie van verstandige, wijze dames. Heel goed moeten de meisjes opletten als deze ‘devises’ uitwisselen over mensen, dingen en zichzelf. Zo kunnen zij leren wat zij moeten zeggen en zwijgen. In het bizonder verwijst hij daarbij naar het pas vertaalde van Erasmus Over het gebruik en misbruik van de tong (Lingua, 1525).Ga naar eindnoot3 | |||||||
Het burgerlijk levensgevoelHet boekje van Bruto sluit in veel opzichten nauw aan bij het levensgevoel van Christoffel Plantijn zelf, zoals wij dat kennen uit een gedicht dat hij heeft nagelaten. Ik citeer het in het Frans, omdat dit Plantijns moedertaal was:
Le Bonheur de ce monde
Sonnet Avoir une maison, commode, propre et belle
Un jardin tappisé d'espaliers odorans,
Des fruits, d'excellent vin, peu de train, peu d'enfans
Possedez seul, sans bruit, une femme fidèle.
N'avoir dettes, amour, ni proces, ni querelle,
Ni de partage à faire avecque ses parens,
Se contenter de peu, n'espérer rien des grands
Régier tous ses desseins sur un juste modèle
Vivre avecque franchise et sans ambition,
s'adonner sans scrupule à la dévotion
Domter ses passions, les rendres obéissantes,
Conserver l'esprit libre et le jugement fort,
Dire son Chapelet et cultivant des entes,
C'est attendre chez soi bien doucement la mort.Ga naar eindnoot4
In dit sonnet springen een aantal getuigenissen naar voren, die typerend zijn voor het burgerlijk levensgevoel, dat zo'n belangrijk ferment was van de maatschappelijke ontwikkeling in het begin van de moderne tijd. Plantijn geniet van eigen zelfstandigheid. Hij bezit een eigen huis met mooie tuin. Een eigen vrouw, die trouw is en geen grote mond opzet. Kroost, dat niet zo groot is dat de zorgen hem overweldigen. Hij is blij dat hij van niemand afhankelijk is; niet van konkurrenten, niet van een geliefde, niet van de groten der aarde of zelfs de eigen ouders. Hij hoopt tot de dood toe zijn eigen gedisciplineerde levensplan te kunnen verwerkelijken, zonder zich scrupules van buitenaf te laten opdringen. Wat Plantijn hier schetst heeft trekken van het levensgevoel dat | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
behoort bij het burgerlijk-patriarchale gezin. Lawrence Stone onderscheidt in zijn pas verschenen boek The family, Sex and Marriage. In England 1500-1800 (London 1977) drie fasen in de ontwikkeling van het gezin. Voor Engeland schetst hij die als achtereenvolgens:
Het is duidelijk dat wij een Engelse indeling niet zonder meer kunnen overnemen, al is het maar omdat in Engeland de adel een andere en belangrijker plaats innam dan bij ons. Juist voor de adel bleef geslacht (lineage) en familie nog lang een grote rol spelen. De omslag naar een meer ‘modern’ gezinspatroon kwam daar definitief tot stand toen de landadel en de hogere burgerij zich in een gemeenschappelijk leefpatroon vonden.Ga naar eindnoot5 In de Nederlanden met zijn vele, dicht bij elkaar liggende steden, kon het burgerlijk levenspatroon al veel eerder domineren. ‘Nergens in de wereld’, zei de bereisde Erasmus over Holland, ‘liggen op zulk een oppervlakte zoveel steden bijeen, niet groot, maar voortreffelijke bestuurd’.Ga naar eindnoot6 Toch treffen wij ook bij ons iets van de genoemde fazen aan. Dat die ontwikkeling bij ons vroeger en in een sneller tempo verliepGa naar eindnoot7, kan waarschijnlijk mede verklaren waarom er alleen bij ons een eigen term kon ontstaan voor de ‘nuclear family’, namelijk het ‘gezin’. Alleen bij ons hield daardoor de uitdrukking ‘familie’ de oorspronkelijke betekenis van een breder en langduriger verband.Ga naar eindnoot8 In de overgang van familie naar gezin situeert Stone zijn tweede family-type, het gezin met een sterk patriarchaal gezag, dat nog de overhand heeft op de affektieve relaties tussen man, vrouw en kinderen zoals die later voorrang krijgen. Dat patriarchaal gezag, zegt Stone, komt in de protestantse wereld in de plaats van het vroegere kerkelijke en wereldlijke gezag. Maar het drukt ook zijn stempel op het gezinspatroon van de katholieke kontra-reformatie. Ook daar wordt het gezag van de vader versterkt, zij het ondergeschikt aan het hoogste patriarchale gezag: dat van de Kerk. Voor dit burgerlijk-patriarchale gezin hebben de banden des bloeds meer dan affektieve betekenis. Zij kunnen bijvoorbeeld ook de uitbreiding en stabilisering van het eigen bedrijf dienen. Plantijn zelf bijvoorbeeld had vijf kinderen, allen dochters. Daarvan waren er drie met medewerkers getrouwd. Een van hen, Moretus, werd Plantijns opvolger. Maar in tegenstelling tot de huwelijken van de hogere adel, waar landbezit belangrijk was, ging de burgerlijke vader bij de keuze van de echtgenoot voor zijn dochter nu op andere dingen letten: kunde, karakter en eventueel geld. Geluk had de dochter, waarvan de vader rekening hield met haar eigen voorkeur. In principe immers wist vader het beter. In de sfeer van dit burgerlijk levensgevoel kunnen wij ook veel werken van Bruegel plaatsen, die in dezelfde jaren als Plantijn in Antwerpen werkte. Bijvoorbeeld zijn bekende spreekwoordenschilderij (1559).
De Blauwe Huyck, Bruegel (detail), Berlijn
Spreekwoorden waren in de zestiende eeuw zeer populair. Het plezier in het korte, kernachtige gezegde paste in een tijd, die zich begon af te wenden van het verstard-abstrakte denken, dat in de Kerk overheerste.Ga naar eindnoot9 Christelijke humanisten aan het eind van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw hadden zich al verzet tegen de aanmatigende suprematie van het Thomisme en zij hadden het niet zelden belachelijk gemaakt. Erasmus had in zijn Lof der Zotheid de teologen met sukses op de hak genomen vanwege hun irrelevante abstrakties en gezochte kasuïstiek. De zestiende-eeuwer genoot van de konkrete wijsheid, die zich op vaak speelse en raadselachtige wijze samenbalde in spreekwoorden, zinnespreuken, deviezen, adagia of hoe die gezegden van oude of nieuwe oorsprong ook genoemd werden. Het ging om een soort gezelschapsspel, dat niet alleen ‘tot leeringh en vermaak’ diende, maar dat ook de mogelijkheid gaf om gevoelens van kritiek, verzet enzovoort lucht te geven.Ga naar eindnoot10 Van de geschriften van Erasmus werd juist dat werk erg populair dat aan deze behoefte tegemoet kwam. Daartoe behoren de Lof der Zotheid (1509), de Colloquia of Samenspraken (uitgaven vanaf 1518),Ga naar eindnoot11 en de Adagia (vanaf 1500), die niet alleen spreekwoorden bevatten uit de oudheid, maar ook aktuele kommentaren daarop. Huizinga stelt dat geen humanistisch schrijver een zo grote en langdurige invloed heeft gehad als Erasmus. Ontelbare malen zijn vooral de Lof der Zotheid en de Colloquia herdrukt. Hij brengt ook Erasmus en Bruegel met elkaar in verband in hun voorkeur voor de konkrete realiteit. En hij betreurt dat Bruegel nooit tekeningen heeft gemaakt bij de Colloquia, zoals Holbein dat deed bij de Lof der Zotheid.Ga naar eindnoot12 Het spreekwoordenschilderij van Bruegel is op te vatten als | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
een kompositie van zedenschetsen, waaruit op aangename wijze een ‘leeringh’ valt te trekken. Het schilderij kreeg al vroeg de titel De Blauwe Huyck. Die titel verwijst naar een uitdagende jonge vrouw midden in het schilderij, als enige met loshangend haar. Zonder de doek dus, die het teken van de gehuwde vrouw was. Zij hangt een oudere man de blauwe ‘huyck’ om. Dat wil zeggen: zij zet hem voor gek door hem te bedriegen.Ga naar eindnoot13 In de literatuur en de prentkunst van die dagen komt het tema van het ‘ongelijke huwelijk’ vaak voor. De oude man wordt gewaarschuwd dat hij een jonge vrouw niet voldoende zal kunnen bevredigen en van haar trouw niet op aan zal kunnen. De oude (rijke) weduwe krijgt te horen dat een jonge man ongetwijfeld een liefje erbij zal nemen. In het spreekwoord van de blauwe huyck wordt de vrouw dus om haar trouweloosheid en zedeloosheid gehekeld. In de andere spreekwoorden van het schilderij die vrouwen als hoofdpersoon hebben, worden dezen gehekeld om: hun bazigheid (‘zij zou de duivel op een kussen binden’); onbetrouwbaarheid (‘zij draagt water in de ene hand en vuur in de ander’); gekonkelefoes (‘de een rokkent, wat de ander spint’); verleidingskunsten (‘de bezem uitsteken’); onverstand (‘zij neemt het hoenderei en laat het ganzenei lopen’); luiheid (‘zij kijkt naar de ooievaar’).Ga naar eindnoot14 In nogal wat spreekwoorden worden mannen gehekeld omdat zij zich door vrouwen laten domineren, bijvoorbeeld in ‘de hennetaster’, die vrouwenwerk doet. Bruegel blijkt dus bezig met de rol, die de vrouw zou moeten vervullen, maar in feite (de ‘omgekeerde wereld’) blijkbaar vaak weigert. | |||||||
Het nieuwe huwelijkspatroonIn 1965 schreef de van oorsprong Poolse demograaf J. HajnalGa naar eindnoot15 een in vakkringen beroemd geworden artikel: European marriage patterns in perspective. De ondertitel luidt: ‘The uniqueness of the European pattern’. De voornaamste konklusie van zijn artikel is dat er vanaf de zeventiende eeuw een eigen huwelijkspatroon dominant was in Noord-West-Europa, dat zich vooral onderscheidt van dat van Oost- en Zuid-Oost-Europa en de rest van de wereld, door het relatief grote aantal ongehuwden en door een late huwelijksleeftijd, met name van de vrouw. Terwijl in het West-Europese huwelijkspatroon een huwelijk boven de 24 het meest voorkwam, was in het oudere patroon een huwelijk van een meisje beneden of vroeg in de twintig het meest gebruikelijk. Van de relatief-laat trouwende West-Europese meisjes gingen de meesten eerst in dienst. Op die manier spaarden zij voor een uitzet. Als zij in de tweede helft van de twintig of nog later trouwden, namen zij vaak een echtgenoot van ongeveer dezelfde leeftijd. Niet zelden trouwden zij zelfs een jongere man. In het oudere patroon trouwden de meisjes meestal met een jongen die een aantal jaren ouder was. Vaak bleven zij verbonden met het bredere familie-verband. Zeer weinig meisjes bleven ongetrouwd en ook het personeel was vaak getrouwd. ‘Getrouwd’ dan altijd in de brede zin van het woord. Het officiëel gesloten huwelijk als algemeen verschijnsel behoort typisch tot het westerse huwelijkspatroon. Tot de opkomst daarvan bleven andere vormen van huwelijk geldig, waarbij vooral de trouwbelofte en de geslachtsgemeenschap bepalend waren. Zij kwamen naast de officiële huwelijkssluiting voor, die vooral voor de overerving van land van belang was.Ga naar eindnoot16 Hajnal stelt dat van het westerse huwelijkspatroon al sporen gevonden worden bij de bovenlaag van de bevolking gedurende de zestiende eeuw, maar niet daarvoor. In een dit jaar verschenen artikel van Peter LaslettGa naar eindnoot17 bevestigt deze in grote lijnen het ‘geniale’ artikel van Hajnal. Hij werkt dit op een aantal punten verder uit, met name in verband met het kind. Het is duidelijk dat het behoren tot een ‘kerngezin’ met relatief volwassen ouders van min of meer gelijke leeftijd en - mede door het late huwelijksbegin - relatief weinig kinderen, konsekwenties heeft voor de opvoeding. Ditzelfde geldt voor de frekwente afwezigheid van grootouders en andere familieleden en voor de veel voorkomende aanwezigheid van ongetrouwd personeel in het westerse gezin. De enige twijfel die Laslett uitspreekt ten aanzien van de konklusies van Hajnal betreft de tijd, waarop het westerse huwelijkspatroon ontstond. Laslett vermoedt dat verdere studie van demografische gegevens wel eens zou kunnen aantonen, dat dit al eerder opkomt dan Hajnal denkt, met name in de latere middeleeuwen. Beiden beklemtonen overigens de noodzaak van verdere internationale studie.
Voor de sociale geschiedenis van het begin van de moderne tijd zijn dit natuurlijk uiterst belangrijke gegevens. De verandering van het huwelijkspatroon werpt een nieuw licht op de obsessieve zorg voor de kuisheid van de vrouw enerzijds en het hameren op de noodzaak van bescheidenheid anderzijds. Met zoveel - vooral jonge - ongehuwde vrouwen op de markt werd de huwelijkstrouw immers meer dan vroeger bedreigd. Tegelijk werd de zo gewenste onderworpenheid van de vrouw tegengewerkt door de late huwelijksleeftijd. Het meisje kreeg de kans door ervaring wijs te worden. Of ‘eigenwijs’, al naar gelang het gezichtspunt.Ga naar eindnoot18 De overgang van het oude naar het nieuwe huwelijkspatroon kan ook de sterk autoritaire trekken van de vader in het vroeg-moderne gezin begrijpelijker maken. Je zou dat misschien mogen vergelijken met wat sociaal-werkers en vormingswerkers observeren in de gezinnen van onze huidige Turkse en Marokkaanse gastarbeiders. Hun vrouwen en geslachtsrijpe dochters komen bij overkomst naar West-Europa onder een sterkere autoritaire druk te staan dan in het thuisland, waar het gezag van de vader een tegenwicht vindt in de aanwezigheid van de familie en eventueel de dorpsgemeenschap. In de eerste plaats grootouders, maar ook andere familieleden spreken daar een woordje mee en kunnen onredelijke eisen van de vader beïnvloeden.Ga naar eindnoot19 Maar al kunnen de recen te demografische gegevens een nieuwe dimensie geven aan een aantal verschijnselen in het begin van | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
de moderne tijd, daarmee is de vraag naar de oorzaken van de verandering uiteraard nog niet beantwoord. Het is immers even goed mogelijk dat de ontwikkeling van het westerse gezinspatroon beïnvloed is door bijvoorbeeld sociaalekonomische veranderingen in kapitalistische richting, als omgekeerd: dat het nieuwe huwelijkspatroon - met zijn grote aantallen ongehuwde en mobiele werkende en sparende mensen - tot de sociaal-ekonomische ontwikkeling in die richting heeft bijgedragen. Waarschijnlijk is beide het geval. Wel kun je je afvragen of scherp observerende tijdgenoten iets van de veranderingen in het huwelijkspatroon hebben opgemerkt. Voor de hand ligt om dan weer eerst naar Erasmus te luisteren, die gevoeligheid voor oude waarden paarde aan die voor nieuwe, maar beide met een kritische distantie bekeek. Daarbij had hij het voordeel dat hij door zijn hele levensgeschiedenis in zeer veel milieus had rondgekeken: in hoge en lage, in kerkelijke en wereldlijke. In de Lof der Zotheid vinden wij misschien een aanwijzing. Ofschoon hij vrouwen daar wel hekelt om de gebruikelijke motieven: ijdelheid, roddelzucht enzovoort, laat hij zich over hen toch lang niet zo spottend uit als over alle rangen van geestelijke en wereldlijke overheden en alle soorten ‘doctores’. Hij verdedigt zelfs de studie van klassieke talen voor vrouwen, zoals hij het ook in het Colloquium over ‘De abt en de geleerde vrouw’ doet. Maar die betrekkelijke mildheid zou nog te verklaren zijn uit het feit dat hij zich door de vrouwen minder bedreigd voelde. Veelbetekenender is zijn houding als hij het over het huwelijk heeft. Spottend zegt de Zotheid dat alleen dank zij haar de mannen zich in het huwelijk begeven. Zij maken zichzelf namelijk wijs dat zij een vrouw voor zich alleen zullen hebben... Duidelijk komt de strijd om het nieuwe huwelijkspatroon tot uiting in Erasmus' Colloquium over het huwelijk, een gesprek tussen twee vriendinnen: Eulalia (de wel-sprekende) en Xantippe.Ga naar eindnoot20 Deze samenspraak is in de zestiende eeuw ontelbare malen apart vertaald, uitgegeven en gespeeld. De flitsende dialoog leent zich daar ook bizonder goed voor. Dat juist deze samenspraak tussen meer dan zestig andere zo populair was, wijst er op dat grote groepen tijdgenoten er een aktuele problematiek in herkenden. Eulalia vertegenwoordigt het nieuwe huwelijksideaal, hetgeen haar overigens niet moeilijk valt, want zij is gelukkig getrouwd. Zij probeert haar vriendin Xantippe, die het zeer slecht getroffen heeft, ervan te overtuigen dat zij niet in opstand moet komen. Want het huwelijk is voor altijd. De enige manier om het draaglijk te maken is niet op haar poot te spelen, maar haar man met tact en zachtheid tegemoet te treden. Een stukje dialoog: Xantippe:
Jij geluksvogel, om zo'n goeie man te krijgen! Maar mijn Nicolaas, dat bleek al meteen een nul te zijn. Eulalia:
Hoezo? Wat bedoel je? Hebben jullie het al zo gauw aan de stok? X.:
Met zo'n vent is ook niet te leven. Moet je eens kijken hoe ik
Verbeelding van een slecht huishouden, gedomineerd door de kijvende en de ‘wijze’ vrouw, midden 16e eeuw; Koninklijke Bibliotheek Brussel.
er uitzie. Zo laat hij zijn vrouw rondlopen. Werkelijk, ik schaam me om buiten te komen, als ik zie hoe goed gekleed andere vrouwen er uitzien, terwijl zij toch veel armere mannen hebben. E.:
De sier van de vrouwen (heb ik pas nog in de preek gehoord) zit niet in haar kleding of in haar opmaak, zoals de apostel Paulus leert, maar in een zedige en ingetogen manier van doen en in voor treffelijke geesteseigenschappen. Hoeren krijgen van veel mannen waarderende blikken. Wij zijn tevreden, als wij ónze man maar behagen. X.:
Maar intussen draait die goede man die zijn vrouw zo kort houdt, lustig de rijkelijke bruidschat erdoor, die ik hem bezorgd heb. E.:
Waarmee dan? C.:
Met waar hij zin in heeft. Met drinken, vrouwen en dobbelen. E.:
Dat is erg. X.:
Maar 't is werkelijk zo. Als ik dan tot diep inde nacht op hem gewacht heb, komt hij dronken thuis, snurkt de hele nacht, braakt soms het hele bed vol, om van de rest nog maar te zwijgen. E.:
Pas op. Je haalt jezelf omlaag, als je je man omlaag haalt. X.:
Ik mag doodvallen als ik niet liever met een zwijn zou slapen als met zo'n man. E.:
Maak je hem dan geen verwijt? X.:
Dat verdient hij dan ook. Hij merkt heus wel dat ik niet op mijn mondje gevallen ben. E.:
En wat doet hij dan? X.:
Eerst bulderde hij mij toe, omdat hij dacht dat hij mij met woest schreeuwen op de vlucht kon jagen. | |||||||
[pagina 34]
| |||||||
E.:
Is dat schelden nooit in slaan ontaard? X.:
Het is maar één keer gebeurd, dat wij allebei zó woedend waren, dat het een haar had gescheeld of wij waren elkaar aangevlogen. E.:
Wat zeg je nou? C.:
Hij zwaaide met een knuppel, onder woedend gebrul en verschrikkelijke dreigementen. E.:
Was je niet bang? X.:
Helemaal niet. Ik pakte een stoel. Als hij mij maar met één vinger had aangeraakt, zou hij gemerkt hebben, dat ik ook handen aan mijn lijf heb. E.:
Een nieuw soort schild. Had je geen spinrokken om als lans te gebruiken? X.:
Hij zou gemerkt hebben dat hij met een vrouw te doen heeft, die haar mannetje staat. E.:
Maar, Xantippe, dat hoort toch niet? X.:
Wat hoort niet? Als hij mij niet als zijn vrouw behandelt, behandel ik hem niet als mijn man... Zo gaat het nog een tijdje door met vermaningen van de kant van Eulalia en protesten van de kant van Xantippe, die geen blad voor de mond neemt. Op een gegeven moment zegt Eulalia: ‘Hoe je man ook is, realiseer je goed, dat je niet het recht hebt om hem voor een ander in te ruilen. Vroeger had je bij onherstelbare onenigheden als laatste redmiddel de echtscheiding. Tegenwoordig kan dat niet meer en moet hij tot je laatste levensdag jouw man zijn en jij zijn vrouw.’ Xantippe: ‘De hemel moge hen straffen, die ons dat recht hebben afgenomen’. Dan hervat Eulalia haar preek en met allerlei voorbeelden weet zij geleidelijk Xantippe zo ver te brengen, dat die zal proberen haar ega met zachtheid te veranderen. | |||||||
De strijd om de broekIn een ander Colloquium: ‘Dispar Convivium’ (Het gevarieerde gastmaal) laat Erasmus het advies uitbrengen om de gasten te amuseren door twee narren met gebarenspel een toneeltje te laten opvoeren uit het alledaagse leven. Als voorbeeld noemt hij een vechtpartij tussen man en vrouw over wie de baas is in het huishouden. Blijkbaar doelt hij hier op het populaire tema dat ‘de strijd om de broek’ genoemd wordt. Terwijl het in de Samenspraak tussen Xantippe en Eulalia gaat om het hanteren van een lastige man, gaat het in ‘de strijdom de broek’ om een prestigestrijd tussen een baas-spelende vrouw en een ondergeschikte man. Het tema komt in de literatuur en de beeldende kunst al op in de vijftiende eeuw.Ga naar eindnoot21 Prenten van hoge kwaliteit worden er in de tweede helft van de vijftiende en in de zestiende eeuw aan gewijd. In die tijd ‘de strijd om de broek’ blijkbaar niet alleen een tema dat ‘het gewone volk’ aansprak. De overgang naar het nieuwe huwelijkspatroon, waarbij de vrouw de huiselijke taken kreeg toebedeeld en de man de beroepsrol buitenshuis, was in de praktijk van het leven nog niet vanzelfsprekend. Dat kon ook haast niet, wantzeer veel burgers
‘De strijd om de broek’, anonieme houtsnede 1555, Rijksprentenkabinet Amsterdam.
waren er pas sinds kort mee in aanraking gekomen. Op het platteland hadden zij thuis misschien een heel andere taakverdeling meegemaakt. In het agrarisch milieu liepen boerenwerk en huishouden immers door elkaar. Maar vanaf het einde van de zestiende eeuw krijgen de prenten over ‘de strijd om de broek’ een ander karakter. Zij worden goedkoper, grover en vaak als strip uitgevoerd. Van dan af worden zij tot de volksprenten en later zelfs tot de kinderprenten gerekend. Zij krijgen meestal als titel ‘Klaas en Griet’ of ‘Jan de Wasser’. ‘Het leven en bedrijf van Jan de Wasser en zijn wijf’ is volgens Maurits de Meyer de meest geliefde kinderprent geweest.Ga naar eindnoot22 Gedurende drie eeuwen - dat wil zeggen tot in de negentiende eeuw - hebben dertig uitgevers de plaat herdrukt. In de vroegste uitgaven verschijnt Griet nog wel eens als de helleveeg, die zelfs van de duivel niet bang is, zoals dat ook bij de Dulle Griet van Bruegel het geval was.Ga naar eindnoot23 Bij de vroege versies eindigt de strip een enkele keer in bed of met een overwinning van Klaas. Bij verreweg de meeste die wij kennen eindigt het verhaal echter met een dispuut tussen Klaas/Jan de Wasser en Griet over wat hun kind voor beroep moet leren. Daarmee en met de huisinrichting kun je de prenten situeren in het milieu van de lagere burgerij. Dat de prent zo populair bleef wijst in dezelfde richting. In de lagere burgerij kon de vrouw zich de luxe van een fijnzinnig dames-leven niet veroorloven.Ga naar eindnoot24 Daarbij kwam, dat juist de lagere burgerij voortdurend vers bloed bleef krijgen vanuit het platteland, waar de nieuwe huwelijks-mentaliteit minder ver was doorgedrongen. Typerend is wel dat in de negentiende-eeuwse prenten Jan de Wasser (of een variant daarvan) steeds zieliger wordt. Soms gaat hij dood of wordt de deur uitgeschopt. Het spreekt voor zich dat de Maatschappij tot Nut voor het Algemeen (1784) de prent aangreep om haar boodschap bij een groot publiek te brengen. Onder de titel ‘De Nieuwe Jan de Wasscher’ bracht zij een strip, die gedetailleerde adviezen voor de opvoeding geeft. Allemaal onder de leuze: het huiswerk voegt de vrouw, het handwerk voegt de man.
Maar in de meer welvarende burgerij heeft het nieuwe gezins- | |||||||
[pagina 35]
| |||||||
patroon en de daarmee samenhangende mentaliteit dan al lang vaste voet gekregen. De werken van de populaire Vader Cats (1577-1660) getuigen ervan. Ook andere dichters zijn echter voor de studie van de veranderende relatiepatronen tussen man en vrouw van belang. Vooral de typisch Nederlandse liefdesemblematiek van de eerste decennia van de zeventiende eeuw verdient daartoe aandacht en krijgt die steeds meer.Ga naar eindnoot25 Dat de Nederlanden in dit genre gangmaker in Europa waren en dat Plan tijn ook hier een van de grote stimulatoren was, lijkt mij even typerend voor de burger-humanist Plantijn als zijn geavanceerd burgerlijk achterland.Ga naar eindnoot26 | |||||||
De toenemende angst voor de macht van de vrouw in de tweede helft van de vijftiende eeuwNiet alleen ‘de strijd om de broek’ komt als tema al op in de tweede helft van de vijftiende eeuw. Ook het tema ‘de macht van de vrouw’, ten goede en ten kwade, is dan al zeer geliefd, om dat daarna nog lang te blijven. Zo worden prenten en prentenreeksen gewijd aan bekende vrouwenfiguren, meestal uit de profane of christelijke oudheid, die door list en/of verleiding grote macht ontplooiden. Bij ons heeft bijvoorbeeld Lucas van Leyden (1489-1533) opvallend veel aandacht aan het tema ‘vrouwenmacht’ gewijd en verschillende reeksen van zogenaamde ‘Vrouwenlisten’ gegraveerd.Ga naar eindnoot27 Prenten van vrouwen, die hun macht ten kwade aanwendden, beelden natuurlijk vaak Eva uit, die Adam verleidde tot het eten van de appel en daarmee het onheil in de wereld bracht. Verder de oud-testa men tische Delila, die Samson zijn geheim ontfutselde en hem toen door het afknippen van zijn haar van zijn kracht beroofde. Dikwijls wordt ook de vrouw van Potifar afgebeeld, die Joseph in Egypte vals beschuldigde, omdat hij niet met haar naar bed wilde. Afbeeldingen van vrouwen die hun macht ten goede gebruikten, betreffen nogal eens Esther en Judith. Esther is een joods meisje, dat door koning Asheverus (Xerxes) tot zijn tweede vrouw werd gekozen, omdat zij de mooiste van zijn rijk was. Zijn eerste vrouw, Vashti, had hij verstoten, omdat zij geweigerd had zich op zijn kommando te vertonen toen hij met de groten van zijn rijk een feestmaal hield. Esther behoedde door haar tussenkomst de Joden voor uitroeiing. Judith is de bekende mooie weduwe, die zich bij de belegering van Bethula in het vijandelijke kamp begaf en daar aanvoerder Holofernes, na hem verliefd en dronken gemaakt te hebben, het hoofd afhakte. Vaak worden ook als voorbeelden van macht ten goede twee van de vrouwen van David afgebeeld: Abigaël en Betsabe. Abigaël behoedde David voor een zondige expeditie tegen haar eerste man; Betsabe zorgde ervoor dat David op zijn sterfbed haar zoon Salomon tot troonopvolger bestemde (om Betsabe te krijgen had David destijds haar man uit de weg laten ruimen). Onder de profane voorbeelden waren zeer geliefd de voorstelling van de coryfeeën Aristoteles en Vergilius, die door de
De wijze man wordt getemd door de vrouw, met een verwijzing naar Aristoteles' lot. Houtsnede 1531, Universiteitsbibliotheek Utrecht.
meisjes waarop zij verliefd waren, in een belachelijke en vernederende situatie werden gebracht: Aristoteles als rijdier voor Phyllis; Vergilius hangende in de mand, waarmee hij hoopte dat hij in het vertrek van de koningsdochter zou worden binnengehaald. In al deze voorbeelden speelt de verleidingsmacht van de vrouw, die de man afhankelijk maakt, de centrale rol. Niet alleen onze graveurs beelden deze tema's uit, ook schilders deden dat. Het is veelzeggend dat tot de verdwenen schilderijen van Jeroen Bosch (werkzaam vanaf ± 1480-1516) luiken over dit tema behoren voor het hoofdaltaar en de zijaltaren van de St. Jan in Den Bosch.Ga naar eindnoot28 Voor het hoofdaltaar schilderde hij een Schepping van de wereld, gekombineerd met de geschiedenis van Abigaël en die van Betsabe. In 1649 blijken die inmiddels vervangen te zijn door een schilderij over de Tien geboden.Ga naar eindnoot29 Voor de Onze Lieve Vrouwe-kapel maakt Bosch een luik over de Aanbidding van de drie koningen en voor de St. Michaël-kapel de geschiedenis van Esther en Judith. Een overvloed aan ‘vrouwenmacht’ dus, die Jeroen Bosch ongetwijfeld in opdracht geschilderd moet hebben. | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
Dat laatste geldt ook voor zijn vele schilderijen over de bekoring van de H. Antonius. De verleiding door de vrouw als instrument van de duivel speelt daarbij een grote rol, zij het dan in dit geval zonder resultaat. Aangenomen kan worden dat de inhoud van de beruchte Heksenhamer (Malleus Malificarum, Keulen 1486) een onderwerp van diskussie en preken was in 's-Hertogenbosch ten tijde van Jeroen Bosch. Van de twee schrijvers, de inquisitoren Institoris en Sprenger, had de laatste een relatie met Den Bosch, omdat het onder zijn rechtsgebied, de dominicaanse provincie Teutonia, viel. De hervorming van het Dominicanerklooster aldaar werd onder zijn leiding doorgevoerd.Ga naar eindnoot30 Niet alles wat de inquisitoren beweerden werd door iedereen geslikt. De in diskussievorm geschreven Heksenhamer zelf is een bewijs voor de vele argumenten, waarmee tegenstanders van het geloof in heksen opponeerden. Naast argumenten van teologische en filosofische aard staan er in de Malleus een aantal, die wij psychologisch of sociologisch zouden noemen. En juist die kunnen van belang zijn als symptoom van een gevoel van verandering in de relatie man/vrouw. Ik ga op de argumentatie van de auteurs hier niet uitgebreid in, omdat ik op het onderwerp van de heksenvervolging nog apart hoop terug te komen.Ga naar eindnoot31 Ik noem slechts een paar van hun konstateringen, die in het licht van de gegevens van Hajnal en Laslett interessant zijn. Als antwoord op de vraag, waarom het vooral vrouwen zijn, die als heks met de duivel sa men werken en sa menleven en zo onheil over mens, dieren aarde brengen, noemen Sprenger en Institoris een groot aantal slechte eigenschappen van de vrouw. Dat zij dommer, wellustiger, lichtgeloviger, onbetrouwbaarder en loslippiger zou zijn dan de man klinkt niet zo nieuw. Evenmin is dat het geval als zij een ‘noodzakelijk kwaad’ wordt genoemd en zelfs een Chimaera: een monster met de schitterende kop van een leeuw, de vieze buik van een geit en de giftige staart van een adder. Dat betekent dat de vrouw wel mooi is om naar te kijken, maar besmettelijk om aan te raken en dodelijk om te houden.Ga naar eindnoot32 Maar als dan temidden van een betoog over de verschrikkelijke jaloersheid en wraak van de vrouw, die door haar geliefde in de steek wordt gelaten, plotseling de uitroep volgt ‘En waarlijk, de belangrijkste oorzaak van de huidige toename van heksen is de jaloersheid tussen getrouwden en ongetrouwden’, dan klinkt dat ‘modern’. Dat kan wijzen op een eigentijdse ervaring van het verschijnsel, dat Hajnal achteraf als het nieuwe huwelijkspatroon beschrijft. In het oude patroon waren er immers weinig ongehuwden. Het feit dat de aanklachten wegens hekserij zich massaal op vrouwen richten, wordt ook door de Heksenhamer als een recent verschijnsel beschreven. Belangwekkender zijn misschien nog de kategorieën vrouwen, waaronder de heksen vooral moeten worden gezocht. Het zijn de arme, verlaten en oude vrouwen - vooral als zij ongeschoold zijn -, en heel bizonder de vroedvrouwen. Schöffer heeft als een mogelijke verklaring voor het wegebben van de heksenvervolging gewezen op de toenemende zelfverzekerdheid van de nieuwe elites, die niet meer afhankelijk waren van archaïsch heksen- en dogmatisch duivelgeloof. Dat in de Republiek de heksenprocessen het eerst ophielden - begin zeventiende eeuw - ligt volgens hem in de lijn van die hypothese.Ga naar eindnoot33 Je kunt die hypothese echter ook uitbreiden door op het aspekt van de machtsstrijd tussen de oude en nieuwe elites te wijzen. In de vijftiende en zestiende eeuw breidde het universitaire onderwijs zich in heel Noord-West Europa enorm uit. De daardoor gevormde nieuwe elite moest haar pretenties nog waarmaken en voelde zich waarschijnlijk door het gezag van de oude vertrouwenspersonen bedreigd. In die gedachtengang hield de machtsstrijd op toen het eigen gezag voldoende was gevestigd. Toen konden oude vrouwen in plaats van gevaarlijk, zielig worden. Hun fulmineren van de Heksenhamer tegen de konsultatie van ‘wijze vrouwen’Ga naar eindnoot34, tegen de gevaarlijke vroedvrouw, tegen de slechte adviezen van de oude vrouwenGa naar eindnoot35 past in die hypothese. De ongenuanceerde nadruk die de Malleus legt op de geleerdheid en het gezag van teologen, juristen en medici doet dat ook. Maar de stelling van Hajnal voegt aan die verklaring een dimensie toe. De opkomst van een nieuw huwelijkspatroon kan de oude orde hebben verstoord. Als er meer ongehuwden waren, vormden die niet alleen een bedreiging voor de gehuwden, maar kwamen er ook meer onwettige kinderen.Ga naar eindnoot36 Als de oude familiebanden afbrokkelden, was er minder plaats voor ouden van dagen en werden zij eerder tot last. Voor de oude vrouw gold dat nog meer dan voor de oude man, omdat haar plaats in het oude huwelijkspatroon veel belangrijker was dan in het nieuwe, en zij daar waarschijnlijk maar node afstand van deed. Er kwam ook minder gelegenheid om onwettige kinderen in familieverband op te vangen. Als je arm was stond je daar hulpelozer tegenover dan wanneer je rijk was. In zo'n situatie is het goed mogelijk dat de vroedvrouw meer dan vroeger betrokken raakt bij abortus en kindermoord. In ieder geval is zij de enige, die bij alle geboortes te pas komt. Bij stervensgevaar is vaak van haar afhankelijk of het kind wordt gedoopt. Zij is in ieder geval een sleutelfiguur, die in het nieuwe huwelijkspatroon minstens zo belangrijk is als in het oude, waar méér vrouwen kraamhulp konden bieden. Niet voor niets is zij vroed(e)-vrouw blijven heten.Ga naar eindnoot37
Hoe dan ook: de Heksenhamer doet in het extreme mee aan het geweeklaag over de macht van de vrouw, vooral als verleidster. Eva, Esther, Judith, Delila, de vrouw van Potifar en vele andere voorbeelden van ‘vrouwenmacht’ worden door Institoris en Sprenger genoemd. En ook de niet te verleiden kluizenaar Antonius noemen zij meerdere malen. Daarmee is niet gezegd dat de Heksenkamer de grote inspiratiebron van Jeroen Bosch en zijn opdrachtgevers was. De Heksenhamer kon echter veel invloed hebben, omdat zij als preekstof werd gepresenteerd onder de machtige bescherming van Paus en Keizer. Zij heeft minstens tot de inhoud van de | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
heksenwaan en de vorm van de processen, die Europa tussen eind vijftiende eeuw en eind zeventiende eeuw teisterde, aanzienlijk bijgedragen. Jeroen Bosch echter relativeerde die waan, onder andere door zijn bekende diabolische figuren voor een veel bredere maatschappijkritiek te gebruiken. Zij onderstrepen bij hem minstens zo sterk het misbruik van macht door de man, vooral als hij wereldlijk of kerkelijk gezag heeft. Omdat het gebruik van de diabolische figuren bij de ook in hun tijd zo populaire schilders Bosch en Bruegel voorde interpretatie van hun werk zo belangrijk is, ga ik er wat verder op in. De Heksenhamer bespreekt uitvoerig de vraag of heksen met medewerking van de duivel een mens in een dier kunnen veranderen.Ga naar eindnoot38 Daarbij maken zij onderscheid tussen volmaakte en onvolmaakte dieren.Ga naar eindnoot39 Onvolmaakte dieren planten zich voort door hun zaad ergens onder de grond of in het water te deponeren. Als voorbeelden noemen de auteurs: muizen, slangen en kikvorsen. Met dit zaad kunnen de snel bewegende duivels nieuwe onvolmaakte dieren en mengvormen daarvan maken. Maar de volmaakte dieren - waartoe ook de mens behoort - kunnen zij niet echt veranderen. Veranderingen van mensen in bestaande dieren of nieuwe vormen zijn niet echt, maar worden bewerkt doordat de duivel zich van de waarneming meester maakt. Als dit soort uiteenzettingen in preken terecht kwam, moet dat op de toehoorders veel indruk hebben gemaakt en hun fantasie aan het werk hebben gezet. Het is in ieder geval opvallend hoe vaak de diabolische figuren van Bosch en BruegelGa naar eindnoot40 geheel of ten dele op onvolmaakte dieren zijn gebaseerd. Een muizensnoet, een reptielenstaart of - poot etcetera zijn veel voorkomende duivelse attributen. De sporen van de heksenwaan lijken mij bij Jeroen Bosch nog het duidelijkst aanwezig in zijn schilderstukken over de ‘Bekoring van de H. Antonius’. De bekende triptiek uit Lissabon is daar een markant voorbeeld van. In het middenpaneel en op het rechter zijpaneel spelen in bijna alle duivelse groepen, die Antonius belagen, oude vrouwen - al of niet in duivelse vorm - een hoofdrol. Het is een oude vrouw, die de jonge schone pousseert die Antonius moet verleiden. Het zijn oude vrouwen, die met baby's sollen. Pasgeboren kinderen werden volgens de Heksenhamer door heksen - vooral vroedvrouwen - gedood om er heksenzalf mee te kunnen bereiden. Baby's konden ook ‘duivelskinderen’ zijn omdat zij uit de paring van de heks met de duivel konden voortkomen. Het benodigde zaad kon de duivel door een paring met een man bemachtigen. Dit zijn allemaal elementen, die niet vermeld worden in Antonius' levensverhaal uit de middeleeuwse ‘Legenda Aurea’ van Jacob de Voragine.Ga naar eindnoot41 In de Heksenhamer worden zij echter uitgebreid besproken. Maar ook in Bosch' Antonius-triptiek zijn de diabolische figuren niet eenzijdig in verband met de vrouw gebracht. In het rechterpaneel figureren zij zelfs meer in kombinatie met mannen. Dat klopt ook met de buitenkant van de triptiek. Als deze gesloten wordt, spelen in de kruisdragingsscène aan de rechterkant alleen mannen hun verraderlijke of agressieve rol. Veel aksent valt daar bijvoorbeeld op Judas. Aan de linkerkant krijgt een dik wijf veel aandacht, dat onverschillig toeziet bij een kruisdragingsscène, waarin Veronica - een goede vrouw - haar medelijden betoont. De kinderen die de onverschillige bij zich heeft, zijn duidelijk van haar eigen botte soort. Het is verleidelijk om uit deze en dergelijke panelen te konkluderen, dat Bosch en zijn opdrachtgevers niet ongevoelig waren voor de mentaliteitsverandering, die een voedingsbodem was voor de heksenwaan, maar dat zij niet onvoorwaardelijk met de toegespitste vrouwenhaat van de Heksenhamer meegingen. De veranderingen in de verhouding man/vrouw, die demografen en sociaal-historici aan het begin van de moderne tijd signaleren, hielden de tijdgenoten hevig bezig. Dat spreekt uit hun geschriften en het wordt geïllustreerd door hun kunst. Door prenten en schilderijen vanuit dat gezichtspunt te bekijken kunnen zij voor ons begrijpelijker worden. Dat geldt niet alleen voor het Antonius-drieluik van Bosch en het spreekwoordenschilderij van Bruegel, maar ook voor andere werken van deze in hun tijd geliefde kunstenaars en voor veel werk van hun kollega's. Het gaat daarbij om meer dan een bijdrage aan de betekenis-geving van oude kunstwerken. Het gaat ook om het toetsen van onze veronderstellingen over wat onze voorouders bewoog. | |||||||
Belang van interdisciplinaire studies over de man/vrouw. verhouding aan het begin van de moderne tijdEr zijn veel tekenen die erop wijzen, dat de grond onder onze ‘traditionele’ patronen aan het verschuiven is.Ga naar eindnoot42 En ditmaal niet alleen ònder onze tradities, maar ook onder de andere, elders op de wereld.Ga naar eindnoot43 Evenals in het begin van het Europese huwelijkspatroon liggen aan die ontwikkeling niet alleen sociaal-ekonomische oorzaken ten grondslag, maar beïnvloedt die ontwikkeling op haar beurt weer het sociaal-ekonomisch gebeuren. Antikonceptie is daarvan een goed voorbeeld. Het is zinvol om juist nu, nu het ‘traditionele patroon’ aan vanzelfsprekendheid inboet, het begin ervan te bestuderen. Dat kan ons helpen om de verschuivingen van tegenwoordig beter te begrijpen en er in ieder geval meer afstand van te nemen. De studie van de man/vrouw-verhouding in een ver verleden is een moeilijke opgave. Zij is te veelomvattend om vanuit één wetenschappelijke discipline te gebeuren. Helaas is onze wetenschap zo in hokjes opgedeeld, dat het niet eenvoudig is om een geschikte plaats voor een dergelijke studie te vinden. Het is te hopen dat nieuwsgierigen uit veel disciplines, bijvoorbeeld door bestudering van tema's uit de beeldende kunst en de literatuur, hun bijdrage aan de studie van de man/vrouwverhouding zullen leveren. Daarbij is van bizonder belang om díe kultuur-uitingen te analyseren, die niet alleen weerklank vonden in de hogere kringen of bij de burgerij, maar ook bij degenen die nog altijd betiteld worden als ‘het gewone volk’.Ga naar eindnoot44 |
|