zomers na het avondeten op het verwilderde landgoed Daalhuyzen verzamelde, bij een zwartgeblakerde muur, laatste rest van de villa die door een V-1 was getroffen. Hier vierden wij onze atavistische neigingen bot. Ik was 1e adjudant. We wachtten op ‘Keuje’, onze leider, die zijn bijnaam dankte aan een treffende gelijkenis met/het porcine ras. Verderop tussen het afgevallen blad speelden konijnen, gewend aan onze beraadslagingen. Tegen een ontschorste boom zat Hennie, spichtig, benen opgetrokken en vreemd uit elkaar, handen om haar knieën. Bij de boom stond een fiets; omdat ze iets aan haar benen had, waren voor het evenwicht aan weerskanten van het achterwiel twee hulpwieltjes gemonteerd. Ze woonde in het koetshuis. Kort geleden had ik haar van de fiets getrokken, was zelf rondjes gaan rijden en sinds die tijd was ze niet meer van mij weg te slaan. Die daad had op de bende zoveel indruk gemaakt dat ik een rang was opgeschoven en nu vlak onder ‘Keuje’ stond.
‘Keuje’ liet op zich wachten. Hennie keek zo nu en dan in mijn richting, steels, haar ogen al klein van de slaap. Het werd al aardig donker. We gooiden zakdoeken in de lucht met stenen verzwaard waarop vleermuizen afdoken. Zo doodden we de tijd. Hennie was in slaap gesukkeld. De greep naar de macht die ik al lang voorbereidde, was vanavond mogelijk.
Ik beval de jongens: ‘Stil, jullie blijven hier!’ Ik verwijderde mij van hen en zag in het voorbijgaan dat Hennie een wit bloesje droeg van een soort satijn. Behoedzaam naderde ik de spelende konijnen, hield in en toen er één binnen mijn bereik kwam, liet ik mij op het totaal verraste dier vallen. Met één voet op het lijfje, sneed ik met mijn zakmes z'n koper af en gooide die in de voormalige wijnkelder. Ik liep terug, legde een vinger op mijn mond om de bende vooral tot stilte te manen en sloop op haar af.
Voorzichtig legde ik het konijntje tegen haar schouder. Uit het diertje steeg warme damp op. Omdat ze iets heel zachts voelde en iets heel warms, dacht ze waarschijnlijk dat het een speelgoedbeest was. (Een wasbeertje van Steiff!)
Ze boog het hoofd opzij en haar wang rustte op de open hals en door de druk welde het bloed er uit dat met een vaartje van de satijnen bloes afgleed. Als vanzelf legden de voorpootjes van het beestje zich op haar arm, in een theatrale pose. Met gekromde vingers kietelde zede vacht, ze ging volledig op in het konijn.
Dof geritsel; vormeloze nacht; gedempte stemmen; toen ik mij omdraaide, waren de jongens verdwenen.
Haar aanwezigheid hier is meedogenloze zinspeling.
Ze doet een stap in de richting van de lege bank, blijft mij aankijken en ik voel op dit verdroomde pleintje hoe eenzaam wij beiden zijn.
Jan Siebelink