Nawoord
Deskundige Duyx beroept zich op zijn eigen ervaring met autistische kinderen om mijn interpretatie van ‘Waanzinnig Truken’ te verwerpen.
Toch ben ik op grond van dezelfde ervaring juist tot deze interpretatie gekomen. Ik zou Truken net als Duyx nog steeds gezien hebben als een romantisch verzinsel, wanneer ik niet zo duidelijk vanuit de praktijk de verschijnselen herkend had, en opeens een consistentie in het verhaal zag die er niet is als Truken een encyclopedie van geestesziekten over zich gestort krijgt, zoals Duyx doet. ‘Een eenvoudige interpretatie (...) verdient de voorkeur boven een gecompliceerde’, zegt Oversteegen in zijn artikel over de geldigheid van interpretaties van literaire werken (J.J. Oversteegen. ‘Hermeneutiek’. In: Lampas 4 (1971) nr. 2/4, p. 144).
Alle elementen die Duyx aandraagt om mijn interpretatie te bestrijden, zijn eigenlijk dan ook terug te voeren op een heel ander probleem dan op wat nu de juiste kenmerken van het autisme zijn. Waar het om gaat is de verhouding tussen fiktie en werkelijkheid. Het spreekt vanzelf dat Kneppelhout geen volledige ziektebeschrijving heeft willen geven, en ook niet kón geven. Het gaat dan ook niet aan om hem te verwijten bepaalde mogelijke kenmerken achterwege gelaten te hebben. Een auteur selecteert uit de verschijnselen, daar waar de medicus volledig moet zijn en op grond van zijn kennis vollediger kán zijn. Het lijkt te goedkoop als ik het - overigens zeer minimale - contactzoeken van Truken op hetzelfde probleem terugvoer: Kneppelhout heeft dit element niet aan zijn voorbeeld uit de werkelijkheid ontleend, maar voerde het zelf in, zoals iedere literator fiktie en realiteit mengt om tot een leesbaar verhaal te komen. Kneppelhout heeft naar mijn stellige overtuiging een autist uit zijn omgeving als voorbeeld voor Truken gebruikt, maar hóe nauw hij zich aan zijn voorbeeld gehouden heeft, daarover valt niets te zeggen omdat er geen medische beschrijving van hetzelfde voorbeeld is. Gelukkig is dit niet de enige manier om Trukens primitieve pogingen tot kontakt toch binnen de autistische interpretatie te brengen. Natuurlijk is het voornaamste kenmerk van het autistische kind dat het geen kontakt zoekt. Maar dat betekent dat juist die keren dat het wél pogingen daartoe aanwendt, opvallen en zo uitzonderlijk zijn dat ze onthouden worden. Iedere moeder van een autistisch kind zal beamen dat die momenten bestaan en ze als de meest belangrijke in haar strijd tegen de ontoegankelijkheid memoreren. Misschien dat een specialist of een buitenstaander dezelfde pogingen anders uitlegt, misschien dat een moeder teveel ziet in een simpele beweging, maar uit de beschrijvingen blijkt dat ze voorkomen, die momenten waarin het kind kontakt legt. Juist dat maakt
het werken met autisten niet helemaal hopeloos en veel van degenen die met hen omgaan, zullen hun motivatie juist aan deze momenten ontlenen. Tenslotte: de redaktie van het Tijdschrift Engagement, uitgaand van de Landelijke stichting ter behartiging van de belangen van autistische kinderen en hun ouders, heeft in een speciale aflevering het verhaal van Kneppelhout en mijn interpretatie overgenomen en deze onderschreven. Een betere steun hiervoor dan juist van hen die het meest erbij betrokken zijn, zou ik niet weten.
Marita Mathijsen