Beste Brouwers,
De presentatie van de Haagse Post is enigszins verschillend van die van De Revisor. Geef de Haagse Post wat des Haagsen Posts is. Als HP een omslagverhaal publiceert getiteld ‘De Koningin is lesbisch’, en ondergetiteld ‘Hare Majesteit op zoek naar een seksuele methode’, dan mag het feit dat de eerste zin van het desbetreffende interview ‘Neen, deze vorm van liefdes beleving is mij onbekend’ luidt geen verbazing wekken.
Want de substantieven en adjectiva van de Haagse Post beogen geen leven dat de week te boven gaat. De funktie van HP is slechts: de treinreiziger bij zijn kopje koffie een begrip offreren dat hem op het eerste gezicht weliswaar nieuw voorkomt, maar dat weldra toch ook een beetje bekend aanvoelt. ‘Hm - akademiese schrijvers? Als ik het niet al gedacht had!’ HP is er om van éen feit een hypothese te maken, van vier personen een stroming, en van negen boeken ‘de’ Nederlandse literatuur - en omgekeerd. In deze zin is HP nog fictiever dan deliteratuur zelf. Kritiek op deze werkwijze voorzover gericht aan mijn adres wijs ik vrolijk van de hand. Natuurlijk bestaan er geen akademiese schrijvers en als ze wel bestaan moeten er veel meer van zijn. Maar de HP is Knuvelder niet. Leve de Haagse Post, leve onderzoeker Brokken.
Jeroen Brouwers: ... nachtmerrie...
Wil men door de Haagse Post gepresenteerd kùnnen worden, dan dient men een zekere staat van lichtzinnigheid te paren aan een ernstige toon. Het talent om dit in alle onschuld te doen maakt achteraf de waarde van het interview uit. Een interview is immers niets anders dan het vastleggen van gesproken woord. En het voordeel van het gesproken woord is naar bekend dat het vervliegt. Zo zorgt het interview ervoor dat men kan zien hoe woorden vervliegen. De interviewsituatie zelf staat borg voor het ontstaan van een soort geestverruiming, zeg maar gerust zienerschap, die uitspraken genereert welke - zonder volkomen uit de lucht gegrepen te zijn - nochtans voor enigerlei correctie vatbaar blijken.
Zo komt het dat jij, geach te Je roen, enkele schoten voor open doel kunt lossen. Je hoeft maar éen neoromanticus in De Revisor te noemen en mijn apodiktische uitspraak staat op losse schroeven. Daarmee is bewezen dat het blad eklektischer is dan ik voorgeef. Maar niet, dat het zó eklektisch is als jij voorgeeft. Jij weet natuurlijk ook best dat er veel meer romantici in Maatstaf zitten dan in De Revisor. Ook wat het anekdotisch proza (maar niet wat de anekdotische poëzie) betreft heb je formeel gelijk. Maar ook dit gelijk neem ik met een korrel zout. Het lijkt me buiten kijf dat Propria Cures-achtig proza en poëzie sneller in het Hollands Maandblad en Maatstaf belanden (en beland zijn) dan in De Revisor.
Gelijk heb je ook in zoverre dat De Revisor geen programma heeft en dat het voorbarig is om te doen alsof. De beste brouwers brouwen het, zo is dat. De verstandige lezer (iets anders dan de polemische schrijver) moet dan ook concluderen dat het hier om een geprojecteerde vorm van het tijdschrift gaat. De redacteuren Kooiman en Matsier hebben zich afgedroomd. Waarbij het heel goed mogelijk is dat hun droom jouw nachtmerrie is. Maar zover is het nog niet.
Een woordje speciaal tot de schoolmeester. Als ik zeg dat de 60-er jaren ‘alleen’ experimenteel proza hebben voortgebracht, bedoel ik gezien het verband natuurlijk politiek-achtig proza. De behulpzame alinea waarin je 27 schrijvers die iets anders deden alfabetisch opsomt is dan ook overbodig.
Hetgeen me vanzelf op de laatste kwestie brengt, die van de zedenmeester. Jij denkt blijkbaar dat het, om te kunnen uitmaken of een tekst kwaliteit heeft, vereist is om alle Nederlandse literatuur gelezen te hebben. Bovendien lijk je ertoe te neigen belangstelling voor Nederlandse literatuur gelijk te stellen met belangstelling voor literatuur überhaupt. Misschien vind je zelfs dat men buitenlandse literatuur uitsluitend beoordelen kan vanuit de Nederlandse. Een en ander komt mij nogal masochistisch voor. Met hetzelfde gemak waarmee jij Kooiman en mij verwijt mooi weer te spelen met de buitenlandse literatuur kan ik jou provincialisme toedichten. Dat is allemaal heel leuk zolang we maar weten dat beide partijen zich van rhetoriek bedienen. Groetjes uit Amsterdam,
Nicolaas Matsier