Ter herinnering
Pé Hawinkels
Alleen al het uittypen van zo'n kop heeft iets onwezenlijks. Pé en dood - daar klopt niets van. Het is een bericht dat je velt. Pé, pas 34 jaar, had iets oersterks. In zijn werkdrift, in zijn prestaties, en ook in zijn voorkomen: Pé met zijn snelle wagen, Pé met zijn glitterjasje waarmee hij als een popster op het laatste Boekenbal rondliep.
Deze zelfde Pé was in zijn studententijd hét grote talent van het NUB (Nijmeegs Universiteits Blad), manifesteerde zich daarna als dichter, verhalenschrijver, jazzcriticus, maar tenslotte toch vooral als vertaler. Vertaler van Sophokles en Euripides, van Bijbelboeken (tezamen met Pius Drijvers), van Shakespeare en tal van andere toneelschrijvers, van Thomas Mann, Nietzsche, Hesse, Hoffmann, Brecht, maar ook van bijv. Aldous Huxley, Susan Sontag, Conan Doyle en wie al niet. Als je op je 34e een dergelijk oeuvre op je naam hebt staan, ben je geen doorsnee-vertaler. Dat was hij dan ook niet. Hij was het meest gevierde talent van de jongere vertalersgarde, én hij was een individualist die het liefst zijn eigen boontjes dopte.
Het Revisor-gesprek over zijn Toverberg-vertaling, waarbij hij zich grootmoedig aan een soort kruisverhoor onderwierp, werd gedomineerd door de kracht van zijn overtuiging. Nog hoor ik zijn stentorstem aan het slot van een van zijn gloedvolle monologen: ‘Hoe praat die Behrens? Als een Pruisische officier, als een bekakte bal. Hoe praat die kamerheer in het Nederlands? Als een bekakte bal! Niks aan te doen. Maar het is een andere bekakte bal, het is een Nederlandse bekakte bal en daar kom ik niét onderuit. En ik weiger om voor Duitser te spelen terwijl ik met een Nederlandse vertaling bezig ben - dat vertik ik.’
Dat brengt me tot een ontboezeming die je alleen bij dit soort gelegenheden kwijt kunt. Ik weet trouwens niet of het voor anderen na te voelen is. Maar de slotzinnen van Pé in dat gesprek zijn mij steeds meer gaan ontroeren. Want tenslotte was dat gesprek niets anders, kón het ook weinig anders zijn, dan kritisch gekrabbel in de marge van wat ik nog steeds zie als een ontzaglijke prestatie. Maar goed, hij was dan op een aantal punten ‘te ver gegaan’. En dan, haast vermoeid, wie weet zelfs wat aangeslagen na dat drie uur durende gesprek krijg je dat slot waarin hij zich als het ware moet excuseren voor zijn... ja, wat ik nu zou willen noemen zijn formaat: ‘Och ja, achteraf, na anderhalf jaar, als ik het nu zou moeten herzien, zou ik het er wel uitstrepen. Inderdaad, dat hoeft niet, dat is niet nodig. Je doet wel meer dingen die niet nodig zijn. Er komen ook bepaalde vormen van enthousiasme aan te pas - dat je je op gegeven moment laat meeslepen. En dat is ook onderdeel van het eindprodukt. Daar is niks aan te doen hoor.’ (Revisor III/5)
Is het niet verkwikkend dat Hawinkels hier woorden als ‘enthousiasme’ en ‘meeslepen’ in de mond durft nemen? De Grieken, Shakespeare, Nietzsche, Mann vormden voor hem een uitdaging om heel zijn persoonlijkheid en dichterlijk talent in te zetten voor de herschepping van hun werk in het levendst denkbare Nederlands.
Een prachtig voorbeeld hiervan vormen de koren in de recente voorstelling van Medea door het Publiekstheater. Zijn vertaling van dit stuk wordt onomwonden een ‘bewerking’ genoemd, en in de inleidende pagina's bij de boekuitgave schrijft Hawinkels: ‘In het algemeen is de vrij opzienbarende omslachtigheid van Euripides drasties besnoeid. In de koren, althans de commentaarkoren, is een veel rigoureuzere werkwijze gevolgd. Ze zijn vrijwel volledig vervangen door nieuwe gedichten, die voor een deel uitgaan van de oorspronkelijke thematiek. Ze zijn geworden tot bespiegelingen van en voor mensen van nu, over een tragedie van toen, uitgesproken door - zoals Goethe het koor noemt - de ideale toeschouwer.’
Wat is meer op z'n plaats dan hier zo'n ‘nieuw gedicht’ af te drukken. Het typoskript werd ons ter hand gesteld door Ton Lutz, de regisseur van Medea: ‘Ingesloten een fotokopie van de pagina (1e versie) met de spiegelsonnetten. Ik dacht dat het aardig was Pé's eigen kanttekeningen te lezen. De wijzigingen binnen de tekst zijn van mij en - op de laatste regel na - in de druk overgenomen. De wijziging Zij zijn in Hij is kwam na de druk tot stand, overigens met instemming van Pé.’
Paul Beers