Tom van Deel
Vogels binnenste buiten
Over tekeningen van Chr. J. van Geel
Chr. J. van Geel waseen variantendichter. Dat blijkt misschien niet direct uit zijn werk zoals dat gepubliceerd werd - al is daar in wijdere zin zeker van variëren sprake - maar wel uit zijn werkwijze.
Een mooi voorbeeld daarvan levert het slotgedicht uit Enkele gedichten, dat de titel draagt van het huis dat Van Geel de laatste tijd van zijn leven bewoonde: 't Vogelwater.
De tekst luidt:
Zwaar van zwanen rust het water
tussen oevers uit op grond.
In een brief opperde Van Geel echter ook nog de volgende mogelijkheden:
Zwaar van wolken rust het water
tussen oevers uit op grond
Of:
Zwaar van wolken rust het water
tussen zwanen uit op grond.
Of:
Zwaar van zwanen rust het water
tussen wolken uit op grond.
Er zouden uit zijn manuscripten en brieven tal van soortgelijke gevallen te lichten zijn, want hij was dagelijks bezig nieuwe configuraties uit oude regels te scheppen. Het is mij er nu niet om begonnen de verschillen tussen de vier voorstellen nader te bezien, maar het verschijnsel zelf wat reliëf te geven.
Waarom deed Van Geel het zo?
Wat Van Geel deed met ‘'t Vogelwater’ was: zich alle mogelijkheden voorstellen. Daarmee gaf hij, in principe, de ruimte aan een formulering waarop hij, als zijn werkwijze minder systematisch op variëring gericht was, nooit gekomen zou zijn. Ik denk dat veel dichters dank verschuldigd zijn aan dit, tamelijk technische, proberen, aan deze puzzelmatige omgang met taal. Van Geel, in elk geval, was bij uitstek een dichter die onvermoeibaar zijn voordeel deed met dit onderzoek van mogelijkheden en listig heulde met het toeval.
Het variëren was voor hem een poeticaal principe en het kan daarom in verband gebracht worden met zijn thematiek en - noem het - wereldbeschouwing.
Ik herinner mij hoe ik Van Geel eens vroeg een paar vogeltjes te tekenen voor een vriend van mij, die bioloog is. Ik wist weinig van zijn beeldende activiteiten, kende eigenlijk alleen het boekje met Brands. Zijn enorme produktie op dit punt was nog niet tot me doorgedrongen.
Van Geel wilde wel, maar alleen als ik hem velpon bezorgde. Daar deed hij een flinke druppel van op een correspondentiekaart, die smeerde hij wat uit, liet hem drogen en ging dan over tot de vervaardiging van een vogel. Ik zag hem dat voor het eerst doen en de manier waarop trof me als typerend: het velpon bepaalde hoe de pen over het papier ging, hij trok er lijntjes omheen, ging er met de inkt overheen, liet zich leiden door de structuur van wat weerstand bood. Cirkelend met die pen rond het velpon kwam er een vogel uit z'n ei. Een geboorte bij toeval.
Typerend leek me de bewuste onopzettelijkheid waarmee de vogel er kwam, vanuit een houding die mogelijkheden aftast, minder geleid door een vooropgezet idee dan wel door wat zich voordoet; de geestesinstelling van een variantendichter. Bij die gelegenheid zag ik goed hoe zo'n velponoppervlak ging functioneren als het inwendige van een vogel die eromheen steeds meer gestalte kreeg. Wie de Van Geelse vogels kent weet dat zij dikwijls een innerlijk hebben, een binnenste dat niet zelden eveneens de vorm van een vogel - of anders wel van een ei - heeft.
Het is deze eigenschap waar ik wat uitvoeriger op in wil gaan. Terwijl er deze maanden op verschillende plaatsen in het land werk van Van Geel ten toongesteld zal worden en een boekje bij Meulenhoff verschijnt dat juist zijn beeldende kant belicht, koos ik uit oude tekeningen er een paar die mij in dit ene opzicht illustratief voorkwamen. Voor een deel zijn de tekeningen aangebrand of door bluswater gevlekt iets dat niet altijd in hun nadeel werkt. Een vogel die klare taal spreekt, is deze:
Het is gebruikelijk een uitzicht buiten het lichaam te situeren. Van Geel maakt er hier een soort inzicht van, het vogellijf biedt uitzicht op een binnenwereld: een kamerraam, met op de vensterbank