De Revisor. Jaargang 4
(1977)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
Nicolaas Matsier & Theo van der Vaart
| |
II Het gebruik van gravenVan een ‘echt’ kerkhof (een verzameling driedimensionale graven) naar een collectie foto's van begraafplaatsen (een verzameling verzamelingen tweedimensionale graven) lijkt slechts twee stappen: van éen ding naar meer dingen en van dingen naar hun afbeeldingen. Maar de verschillen voor het waarnemen zijn groot. Geschematiseerd: in het eerste geval bevind je je met inbegrip van alle zintuigen (gevoelig voor zon, wind, grind, gras, vogels, vliegtuigen) binnen de geslotenheid van éen en hetzelfde kerkhof, waar je de graven vooral in hun onderlinge relatie beschouwt, met een sterk besef van menselijke aspecten. Dit alles eventueel tegen een vage achtergrond van het ‘model Holland’ - als je daar niet bent. De ervaring is impliciet en intuïtief. Bij een rondgang langs een verzameling foto's vallen enkele sfeerbepalende zintuigen af: niets te horen, niets te betreden, | |
[pagina 49]
| |
Marken
Catholic Cemetery, San Francisco
| |
[pagina 50]
| |
niets te ruiken. De verzameling maakt de blik analytisch, formeel. Het gaat nu om de verschillen tussen begraafplaatsen onderling. Deze verschillen zijn het, die tenslotte de aandacht vestigen op het ‘model Holland’, en het daardoor relativeren. Het model (misschien: vlak, aarde, begroeid, geharkt, sober) vormt het uitgangspunt van de gewaarwordingen. De norm soberheid maakt het de moeite waard om barokheid op te merken. De eerste keer dat ik de foto's bekijk zijn de indrukken vaag, maar talrijk.Ga naar eindnoot1 Marken. Een beige oppervlak van schelpen, waarop weinig groeit, onbedoeld. Omhoog steken rechte rijen zwartgeteerde planken, gekroond door een afdakje waaronder een nummer (24, 25, 26...). Schipbreukelingen. Anoniem, uniform. San Francisco. Een gemaaid grasveld met simpele marmeren stenen op sokkels, eveneens uniform. Deze doden heetten allen Mary. Op de achtergrond minder eenvoudige graven, hoger, robuuster, met een Keltisch kruis bovenop. Abdissen. Los Angeles. Een heuvelend park, verdord gras, pijnbomen. Een open groeve, de uitgeschepte aarde bedekt door kunstgras. Op de voorgrond twee rijen stoelen, met groene overtrekken. Het antiseptisch karakter van dit tafereel wordt nog versterkt door de witheid van een manshoog beeldhouwwerk dat in zonderlinge beweging verstard is. Merida (Yucatan, Mexico). Een columbarium met nissen waarin de herbegraven knekels (het eerste gedeelte van een dubbele begrafenis betreft de zachte delen). Een aantal nissen is afgesloten door een steen met opschrift, een aantal open. Op de grond hoopjes scheenbenen, ribben, middenvoetsbeentjes, knieschijven, ellepijpen, wervels, sleutelbeenderen, want wat zouden dat anders moeten zijn? Tientallen foto's, en tenslotte begint het te dagen: een begraafplaats ligt ergens (waar? in de stad, aan de rand, aan een strand, naast een snelweg); een begraafplaats is: aangelegd? ‘gegroeid’? onderhouden? aan zichzelf overgelaten? Tientallen vragen. Waarom onderhouden, waarom ontoegankelijk, parkachtig, van een hek voorzien, vervallen? Als grafstenen duurzaam moeten zijn, waarom zijn ze niet van plastic? Hoe ziet een graf eruit qua graf, of lijkt het altijd op iets anders? Wat doet men ermee? Bezoekt men een lichaam? Of een steeds vagere herinnering die men aan een plaats gebonden heeft om haar te reguleren en kwijt te raken? Wat betekenen graven? Wat drukken de nabestaanden ermee uit? | |
III Graf of ovenWaarom worden mensen überhaupt begraven? Hoe komt het dat het Christendom overal in de gebieden waar het invloed kreeg crematie heeft uitgeroeid, en zich in de vorige eeuw krachtig verzette tegen erkenning van een nieuwe vorm daarvan? (Om maar te zwijgen van de talloze gebruiken die de christelijke kolonisten bij jagers en verzamelaars aantroffen. De zending heeft naar beste vermogen geprobeerd een eind te maken aan onbegrepen praktijken als: direkt opeten, meenemen en er bij opkomende gevoelens van smart af en toe van eten (de Tangara in Australië), op laten eten door honden (Kamsjatka), in het water werpen, een nest bouwen voor het lijk in een boom (de Warramoenga in Australië) - enzovoort; zoveel talen/kulturen/godsdiensten, zoveel vormen van lijkbezorging.) Als lijkbezorgers zetten de Christenen de Joodse traditie voort. Die kende verbranding alleen als straf voor echtbreuk en zelfmoord. Doeltreffende propaganda op twee internationale congressen in 1869 (Napels: vrijmetselaars, Florence: artsen) leidde tot juridische gelijkstelling van begraven en verbranden. In Italië, als eerste natie der christenheid! En als land waar de wetten meer dan wat ook van papier zijn. Er veranderde niets, want het kèrkelijk wetboek begon sanctie na sanctie in te stellen. Pas in 1963 is de houding van de curie tegenover crematie verzàcht. Ook in Nederland verliep er een eeuw tussen de discussies (de verlichte NRC enerzijds, de reaktionair Albert Kuyper in De Standaard anderzijds) en de gelijkstelling voor de wet: 1968. De juridische status van crematorium Westerveld dat uit 1914 dateert was die van een lacune inde wetgeving. Wat hebben de Christenen tegen crematie (daargelaten dat het hun traditie niet is)? Ik heb er ds. P. Lok, auteur van Graf of oven?Ga naar eindnoot2, even op nageslagen. Deze dominee behoort vermoedelijk niet tot de meest eigentijdse gelovigen, maar dat maakt hem juist zo waardevol. Want zoals bekend bevinden de progressieve Christenen zich veelal in de achterhoede van de avant-garde, en doen daar weinig anders dan andermans inzichten te vertalen in of te verzoenen met vertalingen en verzoeningen van minder recente datum. ‘De eerste keer dat de Schrift nadrukkelijk een begrafenis vermeldt,’ schrijft Lok, ‘lezen we in Gen. 23, waar Abraham zich genoopt ziet zijn gestorven Sara te begraven. De gedachte aan verbranding komt blijkbaar in het geheel niet bij de aartsvader op.’ Nee, want daaraan deden ze in Israël dus niet. Lok citeert een paus: ‘Het verbranden van het lichaam heeft geen effect op de ziel en kan ook de Almachtige God niet verhinderen het lichaam zich te laten herstellen’. Maar Zelf, zegt Lok, heeft God Mozes' lichaam begráven (Deut. 34:6), en dat was Zijn bewuste keuze - de HERE heeft de begrafenis gewìld (maar Zijn argumenten komen we bij Lok niet te weten). Lok acht sterven niet natuurlijk: ‘de dood hoort niet bij het leven, de dood is een straf’. Ontlopen we die straf dan als we ons laten cremeren? Neen. Maar we mogen het grimmige karakter van de dood niet verdoezelen door crematie. En verdoezelt een begrafenis dat dan niet? Elders zegt Lok zelf dat hij er niet aan moet denken wat zich enkele meters onder het oppervlak van een kerkhof afspeelt. Niet wat ik noem argumenten, zelfs geen theologische. Vóor crematie pleit een bekend rijtje: goedkoper (eikenhouten kisten laat men wel verrotten, maar zelden verbranden), zuiniger met grond, hygiënischer (want ook onder begraafplaatsen bevindt zich grondwater). Enzovoort. Hoe het anderen vergaat weet ik niet, maar ik word met het klimmen der jaren minder rationeel (ik hoop niet: irrationeler). | |
[pagina 51]
| |
Forest Lawn, Los Angeles
Merida, Yacatan, Mexico
| |
[pagina 52]
| |
Lang geleden besloot ik in verband met mijn dood twee dingen. 1e Bruikbare onderdelen ter beschikking stellen, 2e crematie. Het eerste onderdeel handhaaf ik nog steeds, maar crematie is me tegen gaan staan. Te abrupt. Net zoiets als onmiddellijk afwassen na het diner. Waarom zou dat zo haastig moeten? De vergelijking van een lijk met een drol dringt zich onweerstaanbaar op: niet zodra is het er, of het moet verdwijnen. Waarom zou dat allemaal zo haastig moeten? Ik begin me af te vragen of er achter al die zinnige argumenten niet iets zit dat veel minder rationeel is. Het lijkt erop alsof doodgaan tot daar aan toe is, maar doodzijn onoorbaar - dood zijn in de zin van ontbinden. Er is iets industriëels aan cremeren. Friedrich Siemens, broer van de oprichter van het concern, 1826-1904, was de uitvinder van de eerste moderne crematie-oven. Is de lijkbezorging in de 19e eeuw geïndustrialiseerd? Dat is de eeuw waarvan Philippe Ariès, die zichzelf men taliteitshistoricus noemt,Ga naar eindnoot3 beweert dat zij gekenmerkt wordt door excessief (‘hysterisch’) rouwgedrag. Hoe zit dat? |
|