De Revisor. Jaargang 4(1977)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Habakuk II de Balker De marskramer Sneltrein door de kikvorsen gezien; koude groene ogen en die van de wezel die op de haas rijdt, zien de treinen spoorslags naar het marktplein op weg. Het was ver van daar, van de stadions en de rumoerige eethuizen, de karpers van de lichtreklames die gedurig zwemmen, van de vurige doornappels van de stad. Ik liep op een weg opgerold van slaap, het was de schemer van de kamperfoelie, ik droeg mijn kist die gesloten blijft, ransel met handel, kast met oude organen. Het hart met een olievlek, de hersens met een vreemde pingel, de lever die hoge percentages bemint, de denappels der zenuwknopen. Op een laat uur strandde ik in de kroeg met de ongure naam ‘Het Menselijk Leven’, in de kerk vlakbij stak een roestige sleutel, zijn koperen weerhaan besprong een ei. Ik sleet drie kammen aan een blinde, hemelschreiend geurde de kamperfoelie. Men droeg een dode weg op een deur, als biljartballen ketsten er klokslagen. Uit de tuinen wierpen zich stemmen aan de oude voeten van de makadamweg, strompelend onder lantarens; fazanten voerden in hun slagpen middeleeuwen mee. Naar de groene botten van dorpsdichters wezen pijlen aan waaidennen. Keien mompelden er van voortijd; het stond vrij zijn naam te krassen in de grafheuvels. Kruispunten van leugens en oud stof... Op de grafheuvels rusten al slagschaduwen van rinkelende uithangborden aan hotels, van ingehuurde ruïnes en runen. Kamperfoelie draag verder je geur uit. Lamp straal je licht over de straatweg! Blaffende honden, maan in lichterlaaie, wittere weg word ik opgestuurd: deze. Vorige Volgende