rust
maken. Ik had het plan, een krat van 24 flessen zeer oude jenever van het merk Bols te kopen, mij daarmee in het verlaten boshuis te vergrendelen en te zuipen tot ik er aan zou sterven - maar als ik dan geruime tijd zou zijn gestorven, zo'n dag of drie, dan zou ik opeens mijn ogen weer opslaan en de zon boven de dennen zien staan en de vooglen horen rumoeren en denken: tjemig, was ik me daar even dood! In mijn bos wonen vogels die een geluid afscheiden dat klinkt als Rèkkèkkèkèk. Praten eksters zo? Ik zeg tot mijzelf: wij bevinden ons hier in Vlaanderen, dus die vogels dat zijn Vlaamse Gaaien ofwel Garrulus Glandariussen.
Hedennacht woedde er een verschrikkelijk tempeest boven Krekelbos en verderop gelegen oorden: het licht viel uit; de schoorsteen wou niet trekken; er waarden boze mans- en vrouwspersonen tussen de hevig deinende en kermende stammen door; omwolkt door vleermuizen stegen er naakte jonge vrouwen, schrijlings op bezemstelen gezeten, het bezwadderde zenit tegemoet; er klonk oehoe- en boegeroep; tegen deuren en luiken werd geklopt en gebonsd, enzovoort. En dan ik in het pikkedonker, lullig in de weer met kaarsen die net niet uitwoeien, in mijn net niet instortend huisje, zwetend en klaarwakker van angst mij in bed bevindend met onder handbereik een lederen riem en een flinke knuppel... Hedenmorgen was zowel het pad naar links als het pad naar rechts door een omgevallen boom versperd, zodat ik mijn bos niet uit kon met de auto.
Regen en hagel en barre wind. Zo is het hier. Zondag zou ik bezoek ontvangen van een meisje. Het was weer (ik bedoel: de weersgesteldheid was) zoals boven omschreven. Op het uur van afspraak sta ik voor het raam en denk waar blijft ze nu, daar zit ik met een hok vol drank en vreterij en bloemen en zelfs warmte en nou zal ze godnogaantoe niet komen! En daar ploft van zomaar ergens uit de locht een witte vogel op mijn vensterbank. Dat beest kleppert met zijn vleugels en ligt naar adem te happen, zodat ik het binnen haal en zeg u moogt wel binnen komen sterven vogel, ik heb hier van alles ook, als u iets moet, zegt u het maar. Het is een kleine meeuw. U heet zeker Honorine, klopt dat? Ja, zegt ze. Ik zet haar op de rand van een bloempot, lekker warm boven de kachel. Zitten kan ze nog, maar ze is geheel doorweekt, bijna als een sponsje. In sterfnood met het koppetje draaien en allerlei vliesjes voor de ogen doen en dan die vliesjes weer half optrekken en het bekje sperren. De profundis ad te clamavi, Domine... Deze rotmeeuw begint in de aarde van mijn klimopje dood te gaan. Iksta daar naar te kijken als dat afgesproken meisje toch nog komt. Eén keer gezien, dat meisje, op een feest waar wel honderd mensen waren: de Vlaanderse artiestensien. Men sprak tot mij over haar: dat is een heel lief, diepbedroefd, eenzaam individuutje. Aàààch, zei ik medelijdend. Zeg, heel lief, diepbedroefd, eenzaam individuutje, zou jij zondag niet wat willen komen praten met mij, over vroeger, over wat jij toen nog geloofde en over hoe je het nu ziet, over liefde en dood en literatuur en over verdriet en geluk en ook over het azuur en het vermiljoen en het mauve en over onderwerpen die jij voorstelt of over onderwerpen die zich vanzelf aandienen, waarbij ik je dan spijs en drank voorzet en je misschien zo nu en dan uit dankbaarheid over je ten gevolge van het gebruik van henna een beetje een brandgloed verspreidende lokken streel? Poe!, dat zei
ze. Benader nooit een vrouw met een zin als deze, een vrouw begrijpt nooit zinnen die langer zijn dan drie à vijf woorden. Vrouwen en De Literatuur, ik heb ze op verbeten haatwijze hartstochtelijk lief. Welnu, daar is ze dan toch nog en samen kijken we naar dat meeuwtje, ik zeg: ik weet niet eens hoe je heet. Antwoordt zij: ik heet Honorine. Het magisch-realisme is niet dood. Zomin als ‘God’ dood is. Zomin als ‘de roman’ dood is. Dat wordt allemaal maar doodverklaard zonder dat ze mij iets vragen, maar ik weet wel beter. Die Honorine zegt heb je al geprobeerd of dat beest iets wil eten? Ik verkruimel brood voor dat malle dier d'r bekje en knip stukjes spekzwoerd klein. Neen, niet eten, zie je niet dat ik leg te sterven? Maar u kunt toch ook met uw buikje vol sterven? Tja, daar zit wat in, maar dan is het niet zo dramatisch hè? Nou, u ziet maar. Met die Honorine wordt te bed gegaan. Daarna zei ze dan moet je nu maar eens iets te eten opdienen en ik zal maar blijven slapen ook want in dit weer en deze donkerte ga ik niet door je bos. Terwijl we eten praten wij zeer lang zeer veel. De eeuwenoude verhalen van het schreien en het op onvindbare plaatsen begraven goud. De meeuw ligt met heur hoofd op de rand van de bloempot, haar heeft gescheten alvorens zich te rusten te begeven, haar worstelt zachtjes in misschien haar laatste droom. Uit een boekje begin ik voor te lezen de gebeden der stervenden. Als die Honorine en ik des anderen daags naar het grauw van de ochtend liggen te staren en ik haar vraag En nu? en zij zegt Nu niks, ik ga maar weer es op huis aan, komt daar die malle meeuw het slaapvertrek in gefladderd en gaat op het voeteinde van het ledikant zitten, zeggende Ik stel het sterven nog wat uit, heb je nog wat brood met spekzwoerd? Wij ontbijten gedrieën. Ik kijk die Honorine na terwijl ze tussen de stammen verdwijnt, eerst de meeuw die zo heet, en daarna het meisje.
Welja, ik in mijn bos, soms er rustig zijnde, soms ten geenste rustig, zo dat ik weer met de karos er op uit moet. Het is hier zo moordend stil. En die ‘natuur’ hier, daar krijg ik keelbeklemming van. Half januari is het, in ‘het putteken van den winter’, maar mijn klimroos staat in volle hallelujah in bloei! Die ‘natuur’ zwijgt zo tegen mij en ik heb er ook niks tegen te zeggen. Dat bos hier is een eeuwig groene grafdoos. En vogeltjes, men houdt het niet voor mogelijk, die heden wèg hadden moeten zijn, zich in warme landen bevindend, die zitten hier tallenkant te concerteren alsof ze niet weten dat dit het jaargetij van rust, bezinning en doodslaap is. Smorgens te heel vroeg al het zonnetje tussen de stammen, weliswaar nauwelijks boven de boomkronen opklimmend, maar het is er toch. Maar stad, drukte, verkeer, kroegen, flippermachines en mooie meiden,