De Revisor. Jaargang 4
(1977)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermdEigentijdse ‘interpretatie’In ‘De Revisor’ IV/1, februari 1977, p. 75/77, komt het probleem van het vertalen weer eens aan de orde en Michiel van Kempen geeft de volgende gemakkelijke oplossing: eventjes Serge Doubrovsky's methodologie bestuderen plús het correlatief verband met de sociaal-economische geschiedenis; daarna de opvattingen van de receptie-esthetica vergelijken én het begrip hermeneutische situatie van Hans-Georg Gadamer... en dan blijkt zonder meer dat Hawinkels' standpunt het juiste is, want H. heeft een eigentijdse ‘interpretatie’ van Der Zauberberg gegeven, een antwoord op Mann's werk voor de lezer van vandaag. Van Kempen laat het aan de lezer van vandaag over om zelf maar uit te zoeken wáár Doubrovsky de gedenkwaardige woorden uitspreekt: à travers un texte écrit un homme parle de l'homme aux hommes. Nu ja, de lezer van vandaag is niet van gisteren en die lezer weet dus dat deze uitspraak uit de niet genoemde bron ‘Pourquoi la nouvelle critique; critique et objectivité’, Paris, Mercure de France, 19661 (19722) afkomstig is. Als hij die tweede druk uit 1972 er nog even op naslaat, ontdekt hij op p. 247 een herhaling van Doubrovsky's woorden: L'écrivain, disions-nous (nous = Doubrovsky; aw), est un homme qui, dans son oeuvre, parle de l'homme aux hommes: le critique est un homme qui lui répond. Het is een conclusie die Doubrovsky trekt uit ‘Situations I’ van Jean-Paul Sartre en uit ander werk van vertegenwoordigers van La nouvelle critique (Roland Barthes, Starobinski, Poulet, Richard, om ook eens enkele namen te ‘droppen’). Maar in ieder geval gaat het hele boek over de discussie die er rond 1965 aan de gang is betreffende de traditonele kritiek van ‘de school’ van Raymond Picard versus la nouvelle critique van Roland Barthes c.s. Doubrovsky tracht - tussen al het onwetenschappelijke ervan door - aan te tonen dat ‘seuls, quelques nostalgiques imbéciles peuvent croire que l'histoire est immobile’ (p. 253) en dat het waanzin is om niet in een eigen (dialectische) aanpak van de criticus van vandaag toe te stemmen, maar - en nu komt het! -: .. bien qu'elle soit en rapport constant avec l'oeuvre-mère (p. 254; curs. van mij; aw). Er is geen enkel bezwaar om het met Doubrovsky en Van Kempen eens te zijn over de stelling: in verschillende tijden is de ontmoeting met de auteur verschillend. Lezer, criticus en literatuurgeschiedschrijver zullen in andere tijden de tekst van de auteur anders ervaren. Maar dat oeuvre-mère is in Michiel van Kempens voorbeeldgeval van ‘Der Zauberberg’ toch nog steeds datgene wat Thomas Mann schreef: Mann is ‘l'homme qui parle de l'homme aux hommes’ en de lezer die geen Duits kan of wil lezen heeft er recht op de man Mann zo dicht mogelijk benaderd te zien en te horen als hij het werk in vertaling leest. Als Hawinkels een antwoord op Mann wil geven (50 jaar later) en daar bij zijn ‘communicatieve en menselijke dimensies’ van ‘de sociaal-economische situatie’ van de Nijmeegse student anno 1974 invoert, spreekt Mann niet meer, maar een ánder! Le rapport constant avec l'oeuvre-mère’ verwatert tot een verhouding met de dochter, en dat kan natuurlijk best leuk zijn, vooral als de dochter zo toegankelijk blijkt dat je er moeiteloos mee de koffer in duikt, maar voor de verhouding met de moeder is iets dergelijks meestal dodelijk! In 1721 schreef Montesquieu, oftewel de baron Charles de Secondat, zijn ‘Lettres Persanes’, waarin hij o.a. een Pers beschrijft die bijna gek wordt van de drukte in Parijs: Het wemelt er van rijtuigen! Een eigentijdse ‘interpretatie’ van mij: Het stikt er de moord van de mieljeuverpestende deusjevootjes. Mogelijk commentaar van Michiel van Kempen: ‘Het is de verdienste van de vertaler dat hij een (geëngageerd!) antwoord gegeven heeft waardoor het werk van Montesquieu niet tot gestolde materie wordt: zowel de communicatieve als de menselijke dimensies van deze vertaalmethodologie komen er receptie-esthetisch en hermeneutisch prachtig mee tot hun recht, kortom de vertaler maakt Montesquieu toegankelijk voor de lezer van vandaag. Hulde!’ ‘Over 50 jaar zien we wel verder’ is de conclusie van Van Kempen. En inderdaad, dan kunnen we niets meer met Hawinkels' vertaling beginnen: zij wijkt te vér af van het origineel. In de Duitse Fischer-uitgave [1924 enz.] die ik willekeurig ergens laat openvallen lees ik ‘Noch immer schaute er in die Glühlichtklarheit des weiszen Zimmers hinein wie in eine Weite’ en kom van Hawinkels | |
[pagina 81]
| |
(I, p. 258) te weten dat dit eigentijds ‘geïnterpreteerd’ moet worden als: ‘Nog altijd staarde hij in de kunstmatig opgeklaarde witte kamer voor zich uit als in de verte’. Omdat ik uit Eindhoven kom, ben ik in Glühlichtklarheit geïnteresseerd (Philips, c'est plus sûr!) maar in de nieuwe dochteronderneming van Hawinkels wordt het heldere licht toch wel wat vertroebeld met die ‘kunstmatige opklaring’. En als ik de Duitse en Nederlandse tekst vanaf de opengevallen pagina verder ga lezen, naast elkaar - zonder in feite méér van Duits af te weten dan een gemiddelde middelbare scholier, eerder minder! - word ik steeds wantrouwender. En ook ga ik steeds meer geloven dat de discussie rondom deze hele kwestie van af het begin reeds vertroebeld geweest is. Want het gaat helemaal niet om ‘een soort hervertelling’ óf ‘een technisch perfecte vertaling’ in dit geval. Als Hawinkels op Glühlichtklarheit ‘antwoordt’ met kunstmatig opgeklaard, is er van ‘hervertellen’ geen sprake, alleen maar van een slechte vertaling! De lezer van vandaag die ik ben is daarvan (en daarmee) niet gediend. En een vertaler die met het smoesje aankomt dat hij ‘herverteld’ heeft of ‘een antwoord heeft gegeven’ kan daarmee wel proberen zijn duizenden foutenGa naar voetnoot* goed te praten... hij kan misschien zelfs verdedigers vinden die met moeilijke woorden en bourgeois-epaterende vaagheden de ‘verdienstelijkheid’ van zo'n ‘hervertellende vertaling’ tot een ongekend niveau proberen ze verheffen... in wezen is er niets anders aan de hand dan dat het niveau van de vertaling ‘an sich’ (om ook eens een woord uit het Duits te gebruiken) beneden het peil van het oorspronkelijk is gebracht: nivellering voor de modale lezer van vandaag? De man Mann - l'homme qui parle de l'homme aux hommes - zegt het reeds in de eerste alinea van zijn ‘Vorsatz’: [...] diese Geschichte ist sehr lange her, sie ist sozusagen schon ganz mit historischen Edelrost überzogen und unbedingt in der Zeitform der tiefsten Vergangenheit vorzutragen. Thomas Mann is de mening toegedaan, getuige een passage uit hetzelfde woord vooraf, ‘dasz nur das Gründliche wahrhaft unterhaltend sei’. Pé Hawinkels moet dat gelezen hebben - want hij heeft het vertaald: ‘dat iets pas werkelijk onderhoudend kan zijn als het ook grondig is’. Maar Hawinkels heeft maling aan Mann en aan Gründlichkeit; dat blijkt al direct als we op de volgende bladzijde bij het begin van de ‘reis’ lezen: ‘Zij voert door verscheidene van 's heren landen,Ga naar voetnoot1. bergop en bergaf, vanaf de Zuidduitse hoogvlakte omlaag naar de oever van het ZwabenmeerGa naar voetnoot2. en per bootGa naar voetnoot3. over de springerigeGa naar voetnoot4. golven, steeds verderGa naar voetnoot5. over afgrondenGa naar voetnoot6., die vroeger onpeilbaar geacht werdenGa naar voetnoot7..’ (p. 9, r. 5-9) Mensen die meer van Duits afweten dan ik zullen misschien nog andere bezwaren naar voren kunnen brengen als ze de ‘vertaling’ van H. naast het origineel leggen: Es geht durch mehrerer Herren Länder, bergauf und bergab, von der süddeutschen Hochebene hinunter zum Gestade des Schwäbischen Meeres und zu Schiff über seine springenden Wellen hin, dahin über Schlünde, die früher für unergründlich galten. Het is maar één zinnetje, maar genoeg om - mét de vertaler - te zeggen: ‘Nog altijd staarde hij in de kunstmatig opgeklaarde witte kamer voor zich uit, als in de verte’.
Aldert Walrecht |
|