cies wat Geurts bestrijdt. Immers, het feit dat een walvis geen oren heeft berust op de verwachtingen van de anderen die Goltzius op zijn fout attenderen en op hun en zijn achtergrondkennis omtrent het verschil tussen oren en bijv. vinnen; dit feit is binnen de ‘theorie’ van al die anderen en op grond van zijn eigen achtergrondkennis waar (‘verantwoord’ zegt Geurts, blz. 57) en Goltzius wordt zo wel gedwongen het als waar, als feit te aksepteren, wil hij zichzelf niet buitenspel zetten. Dat is de hele betekenis van feit en noodzakelijkerwijs, die net zo weinig te maken heeft met ervaringsonafhankelijkheid en wat heet objektieve onbetwijfelbaarheid als het gemeten kookpunt van helium.
Wat betreft Kamerlingh Onnes - waarom zou hij niet verbaasd hebben hoeven zijn als iemand zegt dat 3,1° en 5,3° fout zijn? Zijn meting steunt mede op de verwachting dat hij geen rekenfouten of fouten in eksperimentele opstelling heeft gemaakt. Helpt iemand hem aan het inzicht - dat steunt op hun beider achtergrondkennis (‘theorie’) van foutloos rekenen en korrekte opstellingen maken - dat dit wel het geval is, dan zal Kamerlingh Onnes even noodzakelijkerwijze als Goltzius die fouten verbeteren. Hij zal 3,1° of 5,3° als feit verwerpen en, wanneer er nu 4,2° uitkomt, dit als feit aksepteren. Mocht de ander ook 4,2° fout noemen dan zal hij Kamerlingh Onnes moeten gaan overtuigen van de zijns inziens foute theorie achter de meting (d.i. de neerslag van Kamerlingh Onnes' verwachting) om te bereiken dat Kamerlingh Onnes zijn theorie vervangt door een andere, zijns inziens betere, en daarmee 4,2° als het feit laat varen. De moraal: feiten staan en vallen afhankelijk van hun theorie, deze verhouding laat Geurts duidelijk uitkomen. Feiten hebben niets uit te staan met een ervaringsonafhankelijke wereld en alles met verwachtingen en achtergrondkennis. ‘Het komt tenslotte (sic!, pw) vóór dat we iets heel anders waarnemen dan we verachten.’ Zeker, maar gezien het bovenstaande is dit geen argument tegen Geurts of voor een onbetwijfelbare, objektieve wereld; - het is zelfs geen argument. Geurts mag dus toch zijn vergaande konklusies trekken, en heel wat gerechtvaardigder klinkt dit ‘toch’ dan Wesly's ‘Want het is toch nogal extreem om te poneren dat (...)’, dat ook alle steun van argumenten mist. Geurts betoogt terecht dat men teveel van een natuurwetenschapper verwacht als men van hem wil vernemen hoe een ervaringsonafhankelijke wereld er uit ziet. Een dergelijke wereld ‘ziet er niet uit’, er valt via de zintuigen niets aan waar te nemen; heb je
er toch kennis van dan is die buiten je ogen om ontstaan. Dat Wesly zelf dan ook niet meer weet waar hij het over heeft blijkt uit de aanhalingstekens die nu onverwachts rond ‘objektief’ verschijnen. ‘(...), maar het feit dat we een eind die kant op kunnen gaan [welke kant, de “objektieve”?, welke feit?, pw] bewijst mijns inziens (...)’ Bewezen wordt er mijns inziens alleen dat Wesly zijn ogen niet gebruikt.
Nog zo'n onontkoombaar sterk argument is de mededeling dat het ‘toch’ niet te ontkennen valt dat er nu en dan vooruitgang in de wetenschap is. Dergelijke vage beweringen vallen nooit zinnig te ontkennen, noch te bevestigen. Betrek vooruitgang op een kriterium, Wesly - maak eerst duidelijk wat voor- en achteruit, links- en rechtsom is en roep niet verbaasd uit dat zo'n kriterium ook al relativisties blijkt! Maar juist dàt relativisme behoedt ons voor waarheden als koeien, die niets anders zijn dan projekties, konstrukties, verwachtingen en vooral vooroordelen!
n.b.: Het kriterium voor het geleerd hebben van een begrip is, evenals dat voor het begrepen hebben van wat een ander bedoelt, allebei weten hoe een reeks omschrijvingen kan worden voortgezet.
Kleurbegrip kan net zo goed kwantitatief zijn (: 600 nm) als massabegrip kwalitatief (: loodzwaar).