De Revisor. Jaargang 4
(1977)– [tijdschrift] Revisor, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
Frans van Dooren
| |
[pagina 64]
| |
Toen zijn huwelijk met Maria di Gallese tengevolge van zijn hartstochtelijke relatie met een zekere Barbara Leoni op een scheiding was uitgelopen, vertrok de schrijver in 1891 naar Napels. Daar stortte hij zich hals over kop in een nieuw liefdesavontuur, ditmaal met de Siciliaanse prinses Maria Gravina Cruyllas, bij wie hij een zoon en een dochter (‘la Sirenetta’) kreeg. Maar ook deze verhouding bleek verre van duurzaam te zijn, want enkele jaren later kwam er al weer een eind aan. Intussen was D'Annunzio's vader gestorven en keerde de schrijver terug naar zijn geboortestreek de Abruzzen, waar hij in Francavilla zijn intrek nam in een aan zee gelegen villa van een van zijn vrienden, de schilder Michetti. En het was daar dat hij Nietzsche's filosofie van de übermensch leerde kennen: een ‘ontdekking’ die grote indruk op hem maakte en haar neerslag vond in twee romans die hij toen schreef, namelijk Il trionfo della morte en Le vergini delle rocce, en bovendien in drie artikelen die hij onder de titel Il caso Wagner publiceerde in de Tribuna. Overigens kan men ook in D'Annunzio's werken die na deze periode tot stand kwamen, vele elementen aanwijzen die op de ‘filosoof met de hamer’ zijn terug te voeren: zijn egocentrische individualisme, zijn verheerlijking van de instincten, zijn verachting voor de massa, zijn antichristelijke moraal, zijn optimistische levensconceptie, zijn afwijzing van de democratie, enz. In deze tijd ligt het begin van datgene wat ik zijn ‘politieke’ leven zou willen noemen. D'Annunzio werd al gauw de onbetwiste leider van de nieuwe generatie die, teleurgesteld in het resultaat van de met zoveel idealisme nagestreefde politieke eenwording, haar frustraties met krijgshaftige taal en oorlogszuchtige aspiraties probeerde te bemantelen. En het gaat zeker niet te ver om D'Annunzio op grond van dit morele leiderschap als een van de ‘kiemdragers’ van het latere Italiaanse fascisme aan te wijzen. In dit kader past ook zijn verkiezing als afgevaardigde in het parlement in 1897 en zijn ostentatieve ‘verhuizing’ een paar jaar later van de banken van extreem-rechts naar die van extreem-links, waarbij hij de befaamde woorden sprak: ‘Ik ga daarheen waar het leven is’: een overgang die een enorme opschudding veroorzaakte maar uiteindelijk niet veel meer bleek te zijn dan een storm in een glas water, een theatrale uiting van D'Annunzio's exuberante en nooit van ‘Spielerei’ afkerige karakter. Maar al met al leidde zijn openlijk gedemonstreerde minachting voor het parlementaire leven ertoe dat hij in 1900 niet meer als afgevaardigde herkozen werd. Te midden van deze politieke activiteiten kwam D'Annunzio in contact met de befaamde actrice Eleonora Duse, over wie Tsjechow eens gezegd schijnt te hebben: ‘Toen ik haar hoorde, begreep ik eigenlijk pas goed hoe het komt dat ik me in een Russisch theater verveel.’ Met La Duse, die zich toen op het hoogtepunt van haar roem bevond, leefde de schrijver tot 1904 samen, hoewel samenleven misschien niet het juiste woord is, want de twee geliefden bewoonden in Settignano bij Florence ieder een eigen villa, vanwaaruit ze elkaar over een smal tuinpaadje konden opzoeken. Geïnspireerd door zijn geliefde begon D'Annunzio zich in deze periode als toneelschrijver te manifesteren: hij creëerde speciaal voor Eleonora diverse stukken, alle in een zeer poëtische stijl geschreven maar in het algemeen toch verstoken van de voor het theater vereiste dramatische werking. Maar het duurde niet lang of de liefde tussen hen beiden begon te verkoelen. En het noodlot wilde dat het juist D'Annunzio's meest populaire en geslaagde stuk was, het herdersdrama La figlia di Iorio, dat tot het definitieve einde van 's schrijvers verhouding met Eleonora leidde, toen niet zij, maar Irma Gramatica de hoofdrol erin kreeg toegewezen. En het zal altijd wel een raadsel blijven of deze toewijzing de oorzaak of het gevolg was van de breuk tussen de dichter en de actrice. Overigens oogstte D'Annunzio met La figlia di Iorio een enorm succes: in nog geen drie maanden beleefde het stuk niet minder dan honderd voorstellingen in Italië, en daarna vierde het - steeds met Irma Gramatica in de hoofdrol - triomfen in Berlijn, Parijs, Wenen en zelfs in Amerika. Behalve toneelstukken produceerde D'Annunzio in die jaren ook romans en gedichten. Zo voltooide hij in 1900 zijn ‘Venetiaanse’ roman Il Fuoco, waarin behalve zijn liefdesverhouding met La Duse ook de kwestie Nietzsche-Wagner een rol speelt, en hij schreef een aantal gedichtenbundels die tot de absolute top van zijn poëtisch oeuvre behoren, onder andere in 1903 Maia, in 1904 Elettra en eveneens in 1904 de door de kritiek zeer geprezen bundel Alcyone. Enkele jaren later, in 1909, moest D'Annunzio zijn villa in Settignano, die de naam La Capponcina droeg, ontruimen: zijn schulden waren zo hoog opgelopen dat er voor hem geen redden meer aan was. En geen wonder, want de schrijver had er, zoals hij het zelf uitdrukte, ‘als een Romeinse prins en als een vorst uit de Renaissance’ geleefd: hij had de schitterend in de heuvels gelegen villa helemaal naar eigen smaak laten verbouwen en voor de inrichting ervan alle antiquairs en kunsthandelaren in Florence en omgeving afgestroopt op zoek naar kostbare meubels, exotica, beelden, schilderijen, kunstvoorwerpen, tapijten, kussens en gordijnen; hij bezat er een groot aantal jachthonden en een stuk of tien renpaarden, en hij had zelfs een veearts in dienst om zijn dieren te verzorgen. Bovendien had de schrijver, die nooit een vir unius mulieris geweest was, na zijn breuk met Eleonora Duse al vrij snel een relatie aangeknoopt met een jonge weduwe, de barones Alessandra Carlotti, een levenslustige en tegelijk zelfbewuste vrouw, die hem financieel op de rand van de afgrond bracht: zij liet, om maar een voorbeeld te noemen, iedere maand een half dozijn jurken en nachthemden van de meest chique modehuizen uit Parijs komen en zij voerde in een mum van tijd het dienstpersoneel op tot eenentwintig personen. Deze verbintenis met Alessandra Carlotti eindigde overigens even snel als ze was begonnen: na een zware ziekte kreeg Alessandra een dusdanige wroeging over het wereldse leven dat ze met D'Annunzio geleid had, dat ze hem abrupt verliet. En het zegt iets over de toestand waarin ze toen verkeerde, wanneer ik eraan toevoeg dat ze een paar jaar later intrad in een klooster van Carmelitanessen, | |
[pagina 65]
| |
D'Annunzio in het jaar dat hij Il Piacere schreef (1888)
waar ze in 1931 in een geur van heiligheid als priores stierf. Terug nu naar D'Annunzio, die het - voortdurend achtervolgd door schuldeisers - in Italië niet meer kon uithouden en begin 1910 de wijk nam naar Frankrijk, eerst naar Parijs en daarna naar Arcachon aan de Atlantische kust. Zijn faam was hem al vooruitgesneld, niet alleen door de Franse vertalingen die Georges Hérelle van zijn werk gemaakt had, maar ook door zijn toneelstukken. Het gevolg daarvan was dat hij overal als een literair genie bejubeld en uitgenodigd werd, en zodoende kennis maakte met tientallen vooraanstaande figuren uit de artistieke en mondaine kringen van de ‘belle époque’. Waarvan ik, om mijn verhaal niet te lang te maken, de componist Debussy en de actrice Sarah Bernhardt als de meest bekende wil noemen: de eerste zette enkele van D'Annunzio's werken op muziek, de tweede speelde de hoofdrol in verscheidene van zijn toneelstukken. Het is trouwens in het algemeen gesproken altijd een opvallende trek van D'Annunzio geweest, die ongetwijfeld samenhing met zijn esthetische instelling en zijn artistieke raffinement, om bij de uiterlijke vormgeving en de verbreiding van zijn werk van de talenten van allerlei kunstenaars gebruik te maken: zo had hij voor dat doel behalve met Debussy contact met componisten als Mascagni, Malipiero, Richard Strauss, Previati, Sartorio, en vooral met Adolfo de Carolis, die meer dan twintig jaar lang de voornaamste illustrator van D'Annunzio's boeken geweest is. Het spreekt natuurlijk vanzelf dat de samenwerking tussen de zelfbewuste en veeleisende schrijver en deze kunstenaars niet altijd even succesvol verliep en vaak tot fricties en botsingen aanleiding gaf. Ook in Frankrijk bleef D'Annunzio's politieke belangstelling levend. Al in 1912 richtte hij zich vanuit Arcachon naar aanleiding van de Turks-Italiaanse oorlog tot zijn landgenoten met de nationalistische Canzoni delle gesta d'oltremare. En toen hij een paar jaar later na het uitbreken van de eerste wereldoorlog was teruggekeerd naar Italië, hield hij daar met groot retorisch talent enkele vlammende redevoeringen, waarin hij zich schaarde aan de zijde van de interventisten en in pathetische bewoordingen opriep tot deelname aan de strijd. Een nieuwe fase van D'Annunzio's leven was begonnen. Onmiddelijk toen Italië in de oorlog betrokken raakte, nam de schrijver dienst in het leger: eerst bij de landmacht, en vervolgens bij de marine en de luchtmacht. Hij voerde vele gevaarlijke acties uit, waarbij hij voortdurend met grote heldhaftigheid zijn leven op het spel zette met een doodsverachting die haast niet te rijmen viel met het vitalisme waar hij tot dan toe zowel in zijn werken als in zijn leven blijk van had gegeven. Enkele van zijn heldendaden (en ik wijs de lezer erop dat ik dit woord zeer bewust niet tussen aanhalingstekens zet) wil ik noemen: hij maakte onder zwaar geschutsvuur uiterst riskante verkenningsvluchten boven de vijandelijke linies, hij bombardeerde munitiedepots in Triest en Pola, hij nam op een torpedoboot deel aan raids op de Adriatische Zee, hij verloor door een ongeval tijdens een vlucht zijn rechteroog, hij ondernam met dertig soldaten een overrompelingsaanval op Buccari, hij vloog naar Wenen en gooide boven de stad uitdagende propagandapamfletten uit, hij veroverde - en dit was zijn grootste wapenfeit - met een handvol mannen Fiume, dat hij tegen de wil van de politieke grootmachten vijftien maanden lang bezet hield. Na afloop van de oorlog werd D'Annunzio als een held bejubeld. Hij kreeg een groot aantal hoge onderscheidingen, en het woord ‘il comandante’, waarmee zijn strijdmakkers hem hadden aangeduid, werd in Italië voor zijn vele bewonderaars tot een begrip. Hij sloot zich officieel aan bij de beweging van het fascisme en maakte kennis met Mussolini. Deze schonk hem een villa in Gardone Riviera, Il Vittoriale genaamd, die de schrijver op zijn bekende kitscherige manier inrichtte en waar hij de laatste periode van zijn leven doorbracht. Van D'Annunzio's verhouding tot de Duce en de manier waarop hij in deze jaren het fascisme beleefde, geeft de in 1971 uitgegeven briefwisseling Carteggio D'Annunzio-Mussolini 1919-1938 een uitstekend beeld. Er blijkt bijvoorbeeld uit dat hij aanvankelijk het regime onvoorwaardelijk steunde, maar dat zijn elitaire levensopvatting toch hoe langer hoe meer een beletsel voor hem ging vormen om zich volledig met de massa te conformeren. Maar ook als schrijver bleef de met lauweren beladen D'Annunzio actief: behalve honderden brieven hebben we van hem | |
[pagina 66]
| |
uit deze periode nog een enkele poëziebundel, onder andere Canti della guerra latina, en een paar romans en andere prozageschriften, waarvan Notturno zonder enige twijfel het belangrijkst, dat wil zeggen het ‘menselijkst’ is. Dit boek kwam tot stand toen D'Annunzio na het vliegongeval in 1916 waarbij hij zijn oog verloor, een periode van herstel doormaakte: hij noteerde zijn gedachten op meer dan tienduizend smalle strookjes papier die hem door zijn dochter Renata (‘la Sirenetta’) een voor een werden aangereikt: een methode die het hem in zijn tijdelijke blindheid mogelijk maakte om te schrijven zonder dat de regels in elkaar overliepen. Na Notturno schreef hij een paar jaar vóór zijn dood, in 1935, nog het boek met de niet van exhibitionisme gespeende titel Cento e cento e cento e cento pagine del libro segreto de Gabriele D'Annunzio tentato di morite, en posthuum verscheen in 1939 het al in 1908 geschreven Solus ad solam. Hier wil ik het voor wat betreft de biografische kant van dit artikel bij laten. Als ik nu wat dieper inga op de artistieke en literaire betekenis van D'Annunzio, wil dat evenwel niet zeggen dat ik daarmee een heel ander terrein zou gaan betreden. Want ook al is het natuurlijk waar dat er bij iedere schrijver wel een zekere relatie tussen leven en werk aanwijsbaar is, voor sommigen geldt dat toch in veel sterkere mate dan voor anderen. Een van die schrijvers is Gabriele D'Annunzio, wiens decadentisme erin bestaat dat hij niet alleen zijn leven tot kunst heeft
Gedeelte van een brief van D'Annunzio uit Solus ad solam
weten te verheffen maar ook zijn kunst van leven heeft weten te doordringen. Toegespitst op zijn literaire oeuvre betekent dit dat hij bij alles wat hij schreef, uitging van zijn eigen persoon, zijn eigen ervaringen en zijn eigen gedachten, en dat dus zijn werk in hoge mate autobiografisch is. Op de enorme bewondering en verafgoding die de schrijver tijdens zijn leven ten deel viel, volgde al spoedig (reeds vóór zijn dood) een periode van afwijzing en verguizing: men verweet hem - en mijns inziens niet geheel ten onrechte - zijn fascistische sympathieën, zijn ‘valse’ moraal, zijn sensueel-erotische manier van schrijven, zijn gebrek aan diepgang en zijn retorische pathos; men beschuldigde hem op grond van bepaalde passages en thema's in zijn werk van diefstal en plagiaat; men nam het hem kwalijk dat hij als Italiaan sommige van zijn boeken in het Frans had geschreven; en hoe ongelofelijk het ook klinkt, men ging zelfs zo ver dat men D'Annunzio's al op jeugdige leeftijd ontstane kaalhoofdigheid aan de kaak stelde, om over andere zaken van meer intieme aard maar te zwijgen. Maar zoals vaak, zo was ook in dit geval de ene overdrijving het gevolg van de andere. En langzaam maar zeker begon dan ook het inzicht baan te breken dat D'Annunzio weliswaar niet als een uitzonderlijk groot schrijver beschouwd kon worden, maar dat hij literair gezien toch een uiterst belangwekkende figuur was, ook internationaal, omdat hij meer dan wie ook de artistieke en culturele tendensen van zijn tijd geassimileerd en tot uitdrukking gebracht had. Uit dit gerijpte inzicht is de hernieuwde belangstelling voor D'Annunzio te verklaren, die de laatste jaren, vooral in Italië en Frankrijk maar ook in andere landen, merkbaar begint te worden. Ook Nederland deelt in dit D'Annunzio-reveil: de NCRV-radio bracht niet zo lang geleden D'Annunzio's door Debussy op muziek gezette toneeldrama Le martyre de Saint-Sébastien ten gehore, in de bioscopen was Visconti's op D'Annunzio's roman gebaseerde L'innocente te zien, en kortgeleden bracht de Arbeiderspers een vertaling op de markt van 's schrijvers vroegste roman Il Piacere. En misschien ligt het te veel in het persoonlijke vlak, maar ik heb de neiging om in dit kader ook het feit onder te brengen dat ik onlangs van een Italiaanse kennis een door hem in het Latijn geschreven lang poëem over D'Annunzio's jeugd, Puer curiosus getiteld, kreeg toegezonden. Omdat van D'Annunzio's oeuvre voor de Nederlandse lezer op dit moment alleen Il Piacere bereikbaar is (het ene toneelstuk en de zes romans die eind vorige en begin deze eeuw vertaald zijn, zijn zelfs in antiquariaten niet meer te vinden), zal ik hierna aan de hand van deze roman D'Annunzio's literaire persoonlijkheid bespreken en enigszins proberen te plaatsen. Het feit dat ik me daarbij laat leiden door Il Piacere, gelieve men niet op te vatten als een door het toeval veroorzaakte kunstgreep, maar als een logisch uitvloeisel van de opstelling van de D'Annunzio-kritiek, die namelijk unaniem van mening is (in zoverre als dat bij critici tenminste mogelijk is) dat juist deze roman als een van de meest karakteristieke producten van D'Annunzio's schrijverschap kan gelden. | |
[pagina 67]
| |
De door D'Annunzio in 1888 op vijfentwintigjarige leeftijd geschreven roman speelt zich af in het mondaine milieu van de Italiaanse aristocratie van de ‘fin de siècle’, tegen een achtergrond van exotische weelde en artistieke verfijning, van paardenrennen, antiekveilingen en concerten, van kunstzinnige gesprekken en amoureuze liaisons. De voornaamste plaats van handeling, het centrale punt van het verhaal is Rome, ‘niet het Rome van de Caesaren, maar het Rome van de pausen; niet het Rome van de triomfbogen, de thermen en de fora, maar het Rome van de villa's, de fonteinen en de kerken.’ Hoofdpersoon is de jonge graaf Andrea Sperelli, dichter, kunstenaar en vrouwenverleider. De beschrijving van zijn liefde voor twee vrouwen staat in de roman centraal: eerst zijn hartstochtelijk-sensuele verhouding met de knappe maar oppervlakkige Elena Muti, en vervolgens zijn meer vergeestelijkte relatie met de fijngevoelige en moreel hoogstaande Maria Ferres. Deze twee liefdes ontwikkelen zich ieder langs een eigen weg, vloeien op een gegeven ogenblik als het ware in elkaar over en komen tenslotte abrupt tot een eind. Maar de betekenis van Il Piacere voor de hedendaagse lezer ligt niet in deze ‘storia d'amore’. Iemand voor wie het bij een boek uitsluitend om het ‘verhaal’ te doen is, kan dan ook beter een deeltje uit de Ivanov-reeks aanschaffen of een feuilleton uit een van de damesbladen gaan lezen: ongetwijfeld zal hij dan iets vinden dat, hoe clichématig misschien ook, in elk geval compositorisch beter in elkaar zit en psychologisch overtuigender is. Daar komt nog bij dat het boek geschreven is in de overdadige en pathetische stijl die een groot deel van de roman productie uit die tijd kenmerkt: massa's adjectieven, brede beschrijvingen en reeksen holle frasen. Nee, de waarde van het boek voor de moderne lezer moet ergens anders gezocht worden, bijvoorbeeld in de ondubbelzinnige wijze waarop de schrijver zichzelf in de hoofdpersoon geprojecteerd heeft: Andrea Sperelli is niet meer dan een alter ego van D'Annunzio, dat is de lezer al vanaf de eerste bladzijden duidelijk. Men kan de roman dan ook zonder meer als een soort van autobiografie beschouwen, zoals trouwens heel het oeuvre van D'Annunzio, zoals gezegd, sterk autobiografisch is. En door het boek vanuit dit perspectief te lezen dringt men waarschijnlijk beter in het wezen, in de psyche van zijn boeiende persoonlijkheid door (en ook in de morbide sfeer van de ‘fin de siècle’) dan wanneer men een van de vele biografieën ter hand neemt. Om mijn beweringen met een paar voorbeelden toe te lichten vertaal ik hier enkele passages uit hoofdstuk 1-2. Al direct in het begin worden daar de eigenschappen opgesomd die Andrea Sperelli bezit: ‘Hoffelijkheid, esprit, een delicate smaak, een voorliefde voor ongewone studieonderwerpen, een esthetische gerichtheid, een hartstocht voor archeologie en een verfijnd raffinement’. Wat verder lezen we welke stelregel hij van zijn vader had meegekregen: ‘Je moet je eigen leven maken, zoals je een kunstwerk maakt. Het leven van een intelligent man moet een werkstuk van hemzelf zijn. (...) Je moet ten koste van alles je volledige vrijheid bewaren, zelfs al word je erdoor bedwelmd. D'Annunzio in 1916, na het vliegongeval waarbij hij een oog verloor
| |
[pagina 68]
| |
Habere, non haberi, dat is de leefregel van de mens die over intellect beschikt’. En weer een paar bladzijden verder wordt de hoofdpersoon aldus gekarakteriseerd: ‘In het tumult van zijn tegenstrijdige neigingen had hij elke wilskracht en elk zedelijk normbesef verloren. Zijn wil had plaats gemaakt voor zijn instincten, en zijn esthetische gevoel had zijn morele gevoel vervangen. Maar juist dat esthetische gevoel, dat uiterst subtiel en krachtig was en altijd klaarwakker, hield zijn geest in zekere zin in evenwicht, zodat men kon zeggen dat zijn leven bestond in een voortdurende strijd van elkaar tegenstrevende krachten, die binnen de grenzen van een bepaald evenwicht in hem werkzaam waren’. En zo staat het boek vol met zinnen en passages die, hoewel het verhaal niet in de ik-vorm geschreven is, toch steeds weer opnieuw de schrijver onontkoombaar in gedachten roepen. De kern van D'Annunzio's literaire kunstenaarschap is de zinnelijkheid: en dan niet zinnelijkheid in de beperkte betekenis waarin het woord zo ongeveer samenvalt met erotiek, maar in de veel ruimere waarin het op alle zintuiglijke vermogens (gezicht, gehoor, reuk, smaak en tast) betrekking heeft. De titel Il Piacere verwijst dan ook naar de zinnelijke lust en het lichamelijk genot dat de hoofdpersoon (en dus D'Annunzio zelf) door de sterke prikkels van zijn zintuigen op allerlei manieren en in allerlei situaties ervaart. Voor D'Annunzio's kunst geldt dan ook, dat niet de weergave van gedachten en gevoelens de essentie ervan vormt, maar de beschrijving van sensaties en gewaarwordingen. En deze komen dan ook op een overstelpende manier overal in zijn werk naar voren in een rijk gamma van kleuren, vormen, klanken, smaken en aanrakingen, en in een dusdanige overdaad dat de lezer er soms als het ware door verdoofd en bedwelmd wordt. De roman Il Piacere is dus meer dan wat ook de expressie van een esthetische geest, die zijn hoogste genot en inspiratie vindt in kunst en natuur. Deze twee gebieden vormen de achtergrond en het klankbord voor alle gebeurtenissen die in het verhaal voorkomen. Het verhaal zelf is nauwelijks van belang, het gaat om datgene wat erachter en eronder zit. Opvallend is de ruime plaats die met name de kunst in al haar verschijningsvormen in het boek inneemt: honderden (ik overdrijf niet!) schilders, dichters, etsers, beeldhouwers, componisten etc. worden door de schrijver genoemd, niet als een demonstratie van intellectuele pronkzucht (ofschoon die nooit helemaal weg te denken valt), maar als een noodzakelijke - want uit 's schrijvers psyche voortvloeiende - manier om de door hem beleefde en beschreven werkelijkheid te illustreren en vorm te geven: ‘De Kunst! De Kunst!’, zo lezen we in hoofdstuk II-1, ‘Zie hier de trouwe, eeuwig jonge en onsterfelijke Geliefde; ziehier de Bron van pure vreugde, die aan de massa ontzegd wordt en slechts toegankelijk is voor een kleine groep uitverkorenen; ziehier de kostbare Spijs, die de mens gelijk maakt aan een god’. Van deze zinnelijkheid, deze op schoonheid gerichte sensualiteit, is heel het werk van D'Annunzio doortrokken. En op grond hiervan moet de schrijver dan ook als een van de belangrijkste representanten beschouwd worden van de stroming die rond 1900 in de West-Europese literatuur domineerde en die men nu eens met het woord decadentisme en dan weer met het woord estheticisme aanduidt (ofschoon ik weet dat deze termen elk weer naar verschillende aspekten verwijzen). Het is ongeveer dezelfde gedachte die de criticus Attilio Momigliano in zijn Storia della letteratura italiana naar voren brengt wanneer hij opmerkt: ‘De roman Il Piacere is het voornaamste document van een korte periode en een beperkt gebied van onze cultuur en literatuur, de quintessens van het zogenaamde estheticisme dat, ontstaan uit een afkeer tegen de alledaagsheid van het verisme, alle bescheiden aspekten van het leven, en dus ook iedere eenvoudige vorm van kunst, verafschuwde en er helemaal op gericht was een wereld van uiterste verfijning te creëren, waaraan alleen een elite deel kon hebben’. De grootste kracht van Il Piacere ligt mijns inziens in de autobiografische strekking en het sensueel-decadente karakter ervan. Dit wil evenwel niet zeggen dat het boek ook niet om andere redenen voor de lezer aantrekkelijk kan zijn. Allerlei opmerkingen, die overal verspreid in de tekst opduiken, werpen een interessant licht op de schrijver en zijn opvattingen. Sommige daarvan doen aan Nietzsche denken, die D'Annunzio overigens pas enkele jaren later leerde kennen (Hfdst. I-2: ‘In de grauwe zondvloed van de hedendaagse democratie, waarin zovele mooie en zeldzame zaken jammerlijk wegzinken, verdwijnt ook langzamerhand de oude Italiaanse adel...’), andere illustreren zijn houding tegenover de Joden (Hfdst. I-4: ‘Al die mensen met hun haakneuzen en die hebzuchtige blik in hun ogen...’), en weer andere theoretiseren over kunst en poëzie (Hfdst. II-1: ‘Een gedachte die exact wordt uitgedrukt in een volmaakt vers is een gedachte die in de duistere diepten van de taal van te voren al in de kiem bestond. Opgedolven door de dichter zet ze haar bestaan voort in het bewustzijn van de mensen. De grootste dichter is daarom hij die in staat is het grootste aantal van deze gedachtenkiemen te ontdekken, naar boven te halen en tot ontwikkeling te brengen. Wanneer de dichter op het punt staat een van deze eeuwigheidsverzen te ontdekken, wordt hij van te voren gewaarschuwd door een goddelijke stroom van vreugde die plotseling heel zijn wezen overspoelt’. De Arbeiderspers heeft met de uitgave van Il Piacere (onder de titel Het kind van de lustGa naar voetnoot*) een culturele daad gesteld die niet zonder betekenis is: een van de belangrijkste werken van het Europese decadentisme is nu voor de Nederlandse lezer toegankelijk geworden. En zeker voor de ‘literaire elite,’ waarde uitgeverij zich blijkens een van haar slogans op richt, kan Il Piacere een goed middel zijn voor een nadere kennismaking met de boeiende persoonlijkheid van Gabriele D'Annunzio. Ik geloof niet dat het boek een bestseller zal worden: daarvoor is het in een te tijdgebonden stijl geschreven. Maar voor wie zich een zekere discipline weet op te leggen, kan de lectuur van Il Piacere om diverse redenen een bizondere leeservaring betekenen. |
|