Konrad Merz en de schim van Hitler
Begin 1934 kwam mét de Rijn een jonge Duitse jood bij Lobith ons land binnen, Hitler-Duitsland ontvluchtend waar de grond hem te heet onder de voeten was geworden. Hij maakte deel uit van een groepje jongemannen die het plan hadden opgevat Hitler te vermoorden, maar natuurlijk, men kreeg er lucht van en Heini, degene die het plan moest volvoeren, kreeg zelf drie schoten door z'n hoofd. Op Heini's borst vond men de naam van degene over wie het hier gaat: Kurt Lehmann. Hij vluchtte naar Nederland, liet zijn moeder en zijn meisje achter en kon toen schrijven: ‘Mein Vater ist für Deutschland gefallen. Sein Sohn ist aus Deutschland gefallen.’
Hoe hij zich die eerste tijd in Nederland redde staat te lezen in de in 1936 bij Querido verschenen autobiografische roman Ein Mensch fällt aus Deutschland, kort daarna door Nico Rost voor De Tijdstroom vertaald onder de titel Duitscher aangespoeld. Kurt Lehmann koos zich daarvoor de schrijversnaam Konrad Merz. Dat het ook toen gemakkelijker was als schrijver met naam een matig boek gepubliceerd te krijgen dan als onbekende een werk dat de moeite waard is, bewijst het feit dat Querido aanvankelijk niet voor uitgave voelde. Pas toen Ter Braak en ook Marsman hierover hun verontwaardiging uitten, kwam het tot een snelle publikatie.
Hier was natuurlijk het een en ander aan vooraf gegaan. Daarover valt te lezen in het Ter Braak-nummer van Tirade (jan./febr. 1974), waarin Merz schrijft over zijn kennismaking met Ter Braak. In november 1934 verschijnt in ‘Das Neue Tagebuch’ in Parijs Merz' ‘Tagebuch eines Berliner Studenten’. Rond die tijd schrijft Ter Braak in datzelfde blad nogal kritisch over de doorsnee emigranten-literatuur. Merz voelt verwantschap met Ter Braaks oordeel en schrijft hem in mei 1935 op hoop van zegen een brief, die onmiddellijk wordt beantwoord. Als korte tijd daarna Ter Braak oprecht enthousiast blijkt over het eerste gedeelte van Merz' roman, is het fundament gelegd voor een warme vriendschap, waarvan Ter Braaks correspondentie met Merz in genoemd Tirade-nummer overvloedig getuigenis aflegt. Dat Ter Braak Merz niet alleen met raad maar ook met o.a. geldzendingen en huisvesting bijstond is hartverwarmend.
Als op zondag 22 maart 1936 Ter Braaks enthousiaste bespreking van Ein Mensch fällt aus Deutschland in Het Vaderland verschijnt, is Merz al begonnen aan een tweede boek: Generation ohne Väter. Na enige kritische noten in een brief van juli '36 schrijft Ter Braak in december dat hij het manuscript ‘aus einem Guss’ heeft uitgelezen en dat hij ‘gespannt wie ein junges Mädchen’ uitziet naar de afronding. Pas anderhalf jaar later, in juli '38 blijkt het zover. Ter Braak schrijft dan een brief in superlatieven zoals we van hem maar nauwelijks kennen. Het boek heeft zijn stoutste verwachtingen overtroffen en geeft hem tot driemaal toe de naam Dostojewski in de pen. ‘Auf jeden Fall haben Sie mit Dostojewski gemeinsam, dass Sie ein richtiger Roman schriftsteller sind, der “wie ein Besessener” schreibt und so die Realität des Alltaglebens in einer traumhaften Vision zu gestalten vermag.’ Ter Braak toont zich dermate geïmponeerd dat de lezer nog liever vandaag dan morgen het boek in handen zou nemen. Het is niet minder dan schokkend om (vreemd genoeg niet in Tirade) over het verdere lot van het boek te vernemen: nadat Querido opnieuw weinig animo had getoond de roman te publiceren, werd het boek met de Zwitserse emigranten-uitgever Emil Oprecht meegegeven, bij wie het zoek is geraakt. Ook het voorlopig manuscript waar Ter Braak gezien zijn brief van december 1936 over beschikte, moet verloren zijn gegaan. Eén hoofdstuk dat gered is verschijnt dezer dagen, tezamen met een gesprek van Hans Würzner met Merz, in het ‘Zeitschrift für Germanistik’.
Tot zover Merz vóór de oorlog. In de oorlog moest Merz onderduiken, na de oorlog werd hij masseur. En Merz de schrijver? Die leek wel mét het geweld en mét het verlies van Ter Braak en de roman en wie en wat al niet in de oorlog te zijn ondergegaan. Tot er verleden jaar bij Agora Verlag in Darmstadt een bundel verschijnt met 23 afgewogen verhalen, onder de titel Der Mann der Hitler nicht erschossen hat. Tussen 1936 en 1976 liggen veertig jaar, de 28-jarige is bijna 70 geworden, maar Hitler is de onzichtbare hoofdpersoon gebleven. Merz, die niet voor niets het konkrete en tastbare vak van masseur zal hebben gekozen, heeft een hekel aan abstrakties, personifieert vanaf het eerste begin van zijn bundel (de telefoon) en personifieert evenzo het hele syndroom dat Tweede Wereldoorlog heet in de persoon van Hitler. In praktisch alle 23 ‘verhalen van een masseur’, zoals de ondertitel van de bundel luidt, komt de naam Hitler een of meerdere malen voor, de oorlog is voor Merz de ‘Hitler-krieg’, een boekverbranding geeft ‘Hitlerschen Rauch’, en als hij moet onderduiken is het ‘vorm Hitler’.
Veel van de verhalen vertonen eenzelfde opbouw. Vanuit het heden, de masseurspraktijk, voert een gesprek of een herinnering terug naar de oorlog die niet door ongeremd uitschrijven maar door specifiek literaire middelen en een zeer eigen humor bedwongen wordt - waarna het slot van het verhaal weer bij het begin aanknoopt, liefst uitmondend in een krachtige pointe. De verhalen zijn zowel uiterst economisch - er staat geen lange zin in - als bijzonder beeldend geschreven. Een virtuoos taalgebruik doet iedere zin ‘rijmen’ op de voorgaande, het ene beeld roept het andere op - mét het gevaar dat de beelden wel eens ‘loszingen’ van hun betekenis en het l'art pour l'art in konflikt komt met de wrange inhoud van de verhalen. Bijzondere kenmerken als het opvallende, expressionistische ‘kleurgebruik’ en de soms bizarre surrealistische verschuivingen maken deze gedichten in proza hoe dan ook tot een sterke literaire ervaring.
Wij zochten de auteur op om meer te horen over de achtergronden van deze boeiende ‘Einzelgänger’.
Paul Beers