beestjes uitspuugde.
‘Nee, daar moet je eerst een paar maanden dood voor zijn.’ Hij lachte wrang met haar mee.
Op een dag zat hij bij Wanna te eten, toen hij iets taais tussen zijn tanden voelde. Hij kreeg een hoogrode kleur en rende naar de w.c. Tussen de stukjes komkommer dreef weer zo'n rose beestje. Het lag op zijn rug en verroerde zich niet. Aan de spelde knoppen van borsten en het donkere vlekje onder aan de buik was duidelijk te zien, dat het een vrouwtje was. Snel trok hij door. Wanna zat hem boos aan te kijken, toen hij binnen kwam en zijn omgevallen stoel overeind zette. Hij zei, dat hij plotseling misselijk was geworden.
‘En je hebt niet eens gekotst.’
‘Ik heb wel gekotst.’
‘Kom nou, de deur van de w.c. stond open. Ik heb je alleen die hap uit horen spugen.’
‘Dat vieze vreten van jou ook altijd!’ schreeuwde hij. Zijn stem sloeg over. ‘Als je maar niet denkt, dat ik met je op vakantiega!’ Hij sloeg de deur zo hard achter zich dicht, dat op de twee verdiepingen erboven de deuren nieuwsgierig weiden geopend.
Ze stuurde hem een briefkaart met maar een regel erop: Ik wil je niet meer zien. Hij ging naar haar huis, maar ze was er niet. Hij wachtte haar op bij de apotheek. Ze kwam met een kollega naar buiten en wilde niet met hem praten. Achteraf was hij daar eigenlijk blij om, want wat had hij tegen haar kunnen zeggen? Trouwens, die hinderlijke gewoonte van haar om altijd op schoenen met hoge hakken te lopen toonde wel aan, dat ze weinig respekt voor hem had.
Op zijn werk werd er achter zijn rug over hem gepraat en hij kreeg het gevoel, dat de typistes zich expres zo lang mogelijk maakten om goed op hem neer te kunnen kijken. Op een ochtend lag er een pakje sigaretten op zijn buro. Hij smeet het in de prullenbak. Niemand wist er zogenaamd van. Een paar dagen daarna, terwijl hij in de kantine zat te eten, voelde hij weer iets vreemds tussen zijn kiezen. Hij haastte zich naar de w.c. en hield het kronkelende figuurtje tegen het licht. Het was onmiskenbaar een mensenvrouwtje, dat zich driftig in de ogen wreef. Ze gaf geen geluid.
‘Ga je zusjes maar zoeken,’ mompelde hij, terwijl hij doortrok.
Hij meldde zich ziek en ging naar huis. Tegen de kontrolerend geneesheer zei hij, dat hij last had van hallucinaties, waarop hij werd doorverwezen naar een psychiater. Het verhaal over de vrouwtjes in zijn mond scheen de psychiater niet te verbazen. Toen Gerrit vroeg of zoiets wel meer voorkomt, zei hij, na hem een minuut strak te hebben aangeken:
‘Denkt u zelf, dat zoiets wel meer voorkomt?’
Gerrit bood aan er eentje mee te nemen, maar dat aanbod sloeg hij glimlachend af.
Hoe langer hij over het vreemde verschijnsel nadacht, hoe minder hij ervan begreep. Hij ijsbeerde door het huis, of lag in een stoel en wachtte. Binnenshuis was het wel uit te houden, maar op straat raakte hij snel in paniek. De bezoeken aan de psychiater waren de enige gelegenheden, dat hij langer dan vijf minuten de deur uit ging. De psychiater liet hem vertellen over zijn jeugd, zijn vader en moeder, zijn eerste seksuele ervaringen. Hij vond het wel makkelijk om op de rustbank zo maar een eind weg te vertellen, al zag hij niet wat dat met zijn geval te maken had. Hij had het zich lastiger voorgesteld, met allerlei tests en elektroden op zijn hoofd. Hij schreef een lange, verzoenende brief aan Wanna, zonder te zeggen wat er met hem aan de hand was. Ze antwoordde niet. Ze woonde een eind uit de buurt en hij durfde niet meer zo ver over straat. Hij begon aan een nieuwe brief, maar maakte hem niet af. Hij had haar de laatste tijd al zo veel voorgelogen, het enige wat hij haar nu nog kon vertellen was de waarheid en die zou ze nooit geloven. Hij voelde zich eenzaam.
Op een dag besloot hij er een te bewaren. De psychiater toonde nog steeds geen interesse, maar hij wilde toch graag een bewijs hebben. Hij deed het mensje in een lege jampot, kocht een akwariumbak en zand en zette de bak onder een lamp. Hij knipte een stukje uit een oude trui en gooide dal er in. Het eerste wat ze deed was zich wassen in het dekseltje van de jampot, dat hij tot drinkbad had bestempeld. Hij legde er nog een dekseltje in. Ze lag op haar rug in het water, spartelde met haar benen, zodat het water tegen het glas spatte en scheen zijn gezicht boven de bak niet te zien. Ze at hetzelfde eten als hij, iedere keer een halve theelepel vol. Hij zat uren achter elkaar voor het akwarium. Ze deed niet veel bizonders, liep wat rond en lag vaak opgerold in het stukje wol te slapen. Haar behoefte deed ze in een hoekje en groef ze onder. Soms zat ze in het zand en probeerde met haar vingers haar rossige haar te kammen.
Een paar weken later zette hij de volgende ook in de bak. Nieuwsgierig keek hij wat er zou gebeuren. Ze liepen wat rond langs het glas, af en toe naar elkaar kijkend. Opeens vloog de eerste op de nieuweling af en begon te vechten. Hij Hetze een tijdje begaan en haalde ze toen uit elkaar. De tweede had donker haar, zodat hij ze goed kon onderscheiden. Hij zette de eerste in een jampot in de bak, waarna de andere op haar gemak het terrein begon te verkennen zonder aandacht aan de jampot te besteden. De volgende dag zette hij ze weer bij elkaar. De tweede kroop weg onder het stukje wol, waar ze alleen onder vandaan kwam om naar het etensbakje te rennen, een snelle greep te doen en daarmee in haar schuilplaats te verdwijnen. De volgende morgen zaten ze naast elkaar in het zand. Hij hield zijn oor boven de bak, maar hoorde niets. De donkere had de eigenaardige gewoonte om op verschillende plaatsen kuiltjes en heuveltjes te graven, waar ze verder niets mee deed. Met hun vingers kamden ze elkaars haar.
Hij kreeg steeds meer plezier in ze. Na het eten zette hij zijn bord in de bak en keek hoe ze de kruimeltjes oppikten. Op een keer gleed de rossige uit in de jus. Hij lachte zo hard, dat ze geschrokken dicht tegen elkaar aan wegkropen onder de rand van het bord. Na lang nadenken gaf hij ze namen, die hij fluisterend uitsprak, maar waar ze niet op reageerden. Geleidelijk begon hij hun voorkeur voor bepaalde gerechten te ontdekken