- Wat jij zo fier herscheppen noemt
is tot onzaligheid gedoemd.
't Is geen vertalen, geen verwoorden
van teksten maar auteurs vermoorden,
zoals je dichter zeggen zou:
wat je slecht voordraagt wordt van jou.
Maar, überhaupt, wat weet je van
literatuur? Las je ooit van Schendel?
- Als jongen ja, die zwerverszwendel.
Dat kwam destijds goed aan de man,
zo'n dromer met een slappe pendel.
Ik heb ermee gedweept, ik kan
je zelfs nog twee gedichten tonen
geïnspireerd door Tamalone.
- Jij verzenflikker maakt me kregel.
Dat spul is immers lang verjaard
want ook voor verzen geldt de regel:
alleen genietbaar ònbehaard.
En sinds bij jou de haren spruiten
op heel je bast behalve 't hoofd
is voor jouw verze' en ander spuiten
de bron verdroogd, het vuur gedoofd.
- Dat mag zo wezen voor mijn kloten,
voor verzen is 't beslist niet waar,
daar ben 'k nog niet mee uitgespoten
en op mijn tanden groeit zelfs haar.
Ja, à propos, dat zoetlijk plaatje
op de omslag van je Stratoboek,
die jochies zonder hemd of broek,
met zichtbaar kraantje, onzichtbaar gaatje,
wie ook die schaapjes mogen zijn
van borstplaat en van marsepein -
rijmt dat met Strato en van Schendel?
't Lijkt eer verpakking voor lavendel
of voor fondants, dat muffe paar,
zo'n paasgeschenk van Nicht aan Mietje,
van Tante aan Hermafrodietje.
- Je bent en blijft toch een barbaar,
jij nakroost van ongure Scythen!
Weet je dan niets van griekse mythen?
Ontroert je niet dat edel paar?
bewusteloos en stervend vindt,
zwaar door zijn discusworp getroffen
en op het punt zich in de bloem
die 'k met zijn lieve naam sinds noem
voorgoed te metamorfoseren?
Je hebt nog heel wat bij te leren!
- Tuut-tuut. Die sage ken ik wel
maar wist niet (want je moet maar boffen)
dat zij op hun halfdooie sloften
Poitiers nog haalden om er snel
voor Jean Broc even te poseren
en 't nageslacht te imponeren
met een onsterflijk kunstwerk.
en inderdaad. Ga zelf maar na:
neoklassiek en halfromantisch,
vakkundig met iets dilettantisch
van gratie en van jonge kracht.
- Twee eitjes voor 't ontbijt, halfzacht
en flodderig. Maar op de keper
beschouwd zit heel je boek vol peper
en zout, zodat die flauwe gratie
waardeloos is als illustratie.
Bij een bedaagde douairière
in paars-grijs met blauw-zilver haar
hing het niet slecht in haar boudoir.
‘Qu'avez-vous là au mur, ma chère?
Vous permettez que j'aille voir?
- Mais faites, je vous prie, Solange.
- Oh! c'est exquis, c'est ravissant!
- N'est-ce pas qu'ils sont mignons? Pourtant
le plus joli semble mourant.
- Pauvre petit! Où meurt-on mieux
que dans les bras des jeunes dieux?
- C'est vrai. - Que j'aimerais pouvoir
toujours le contempler cet ange
si tendre dans son désespoir!
- Je les adore et pour vous plaire
je ne saurais pas m'en défaire
un seul jour. Mais, quand vous voudrez
venir les caresser, venez.’
geboren voor de kermistent,
- Maar nou dat plaatje, dat de schand
van je schandknapenboek ontmant,
van publiceren! Het publiek
koopt voor zo'n plaatje soms je boek
(uitgevers hebben óok belangen)
want anders blijft het in een hoek.
Je moet je kopers zien te vangen
met 't een of ander. Filologen
zijn niet per se op jongens tuk,
aan hen die knapenliefde mogen
voorspelt de omslag al geluk.
En dan, het is toch echte kunst,
geen porno waar mee wordt gevunsd!
- Nu hoor eens hier, jij kunstverreiner,
je kent de vazen, waar of niet?
Vijfhonderdachtentwintig zijn er
met ‘kalós’, schrijfje, tegen nauwlijks
dertig maal ‘kalè’ voor iets vrouwlijks,
en dat geldt, zeg je, naar ik meen,
de grote gouden eeuw alleen
van 't Griekendom. Nou dan, wat fijner
dan dáar je gortig knapenlied
mee te vertuchten: dat men ziet
wat ‘kalós’ was in sfeer en stijl,
gracieus in rust, in actie geil.
- Je hebt gelijk. Dan zou het puur
helleens geweest zijn. Máar te duur!
En wáar wil jij je mee bemoeien?
Het ging hier over ritme en maat.
Wou jij soms óok aan Strato knoeien?
Na mij is het daartoe te laat:
't is iedre ezel niet gegeven
Eros te schetsen naar het leven.
Ken jij wel grieks, jij zoon van Bato?
Snap jij een enkel woord van Strato?
Leen jij je lang Batavenoor
aan Pindaros en Stesichoor?
aan Artemon of Thymokles?
En dat leest mij zo maar de les!
Ik zing zoals Strato gebekt is
schoon die met rijmen niet gespekt is,
ik geef met horten en met stoten
juist wat bij knaapjes wordt genoten.
- Dat is nu juist wat mij niet smaakt
en wat ik nimmer kon waarderen:
wie van een uitgang ingang maakt
zit steeds met... de gebakken peren,
als Juvenalis zeer terecht
En ook jouw Strato geeft dit toe
(zie nummer honderddrieënzeventig),
zijn beeldspraak word ik nimmer moe,
zo stralend fris, zo klaar en levendig.
Ja, weiflend tussen A en B
koos ik het eerste van die twee.
't Was of je ons in de maling nam
toen je met B als de ‘bedoeling’
der fraaie A-vertaling kwam!
Want wie, laat mij dit onderstrepen,
had zoiets niet vanzelf begrepen:
een theoreticus houdt voeling,
niet waar, met de eisen der practijk
en om dezelfde reden geef ik
ook elders Strato soms gelijk.
In honderdtweeënvijftig wordt zich
zijn nijd bewust van medelij:
daar ligt een paar bijeen en kort zich
de tijd met kontjesneukerij.
Fier zegt hij: ‘'t arme joch vergeef ik,
het weet niet beter. Ik voor mij,
ach, heel wat liefdeskunst bedreef ik
maar nooit dàt soort fijnstamperij.’
- Ik vraag me af, waarom toch schreef ik,
waarom vertaalde ik Strato's woord?
't Zijn louter paarlen voor de zwijnen
van Martialis en de zijnen.
wat parel die een zwijn bekoort?
Dus jij, beunhaas op elk gebied,
kent ook de griekse liefde niet
en acht je vrij erop te smalen
zoals zij vloeit door haar kanalen?
- Pardon! Jij was nog niet geboren
of lag nog stinkend in de luur
toen mij het lot al had beschoren
van dag tot dag op plaats en uur
't verschijnsel diep te bestuderen
dat, ruil ten spijt van goden, heren,
bestendig blijkt van aard en duur.
Het tiert in baden, parken, tuinen,
theaters, op beboste kruinen
van heuvels die een stad omringen.
Nòg zijn er dichters die 't bezingen.
- Ik zie nu wel dat jij de Oudheid
in jaren nader staat dan ik
maar niet in kennis en vertrouwdheid
met Eros' Eeuwig Ogenblik.
Je bent een dorre letterzifter
en niets verhevens is je lief,
een doctrinaire verzenschifter
even verwaand als negatief.
Ik zag je dan ook in de geest
(is zoiets ooit een knaap geweest?)
met kromme rug en smalle schouders,
een misgeboorte van je ouders,
en kaal zoals een satelliet
het bolvlak van de aarde ziet.
Je lag over mijn boek gebogen,
een leesbril voor je troeble ogen,
en telde zorgelijk benepen
de regels en de lettergrepen,
| |