van generatiegenoten, schrijvers, beeldende kunstenaars, productieve intellectuelen, die werkten in de jaren tussen de wereldoorlogen van de eerste helft van deze eeuw. Bewust waren ze; zichzelf, elkaar, hun werk namen ze met grote ernst. De vele autobiografische en biografische teksten geven soms de indruk dat ze alles uitspraken, dat ze geen enkele indruk, geen enkel gevoel, geen gedachte, verhouding of gebeurtenis verloren lieten gaan. Virginia Woolf vooral was van haar kunst bezeten. In A Writer's Diary valt te lezen welke vrezen en verschrikkingen voor haar samengingen met elke poging literatuur te creëren.
Maar ze ontspande en vermaakte zich met het schrijven van Orlando. Ze vond het boek niet belangrijk, Quentin Bell vertelt dat het haar verbaasde, dat haar man, Leonard Woolf, het ernstiger bleek op te vatten. Ze schreef het vlug, opgewonden, geïnspireerd door haar erotisch getinte vriendschap met Vita Sackville-West, en beschouwde het als een proefneming met haar ideeën over de problemen van de biografie.
En dit zijn de thema's van Orlando: het dilemma van de tweeslachtigheid en dat van de biograaf.
Na het vele autobiografische en biografische werk had ik, toen ik begon te lezen in Orlando, het gevoel dat ik iets van een bekende onder ogen kreeg. Dezelfde opwinding en lichte bezorgdheid in het begin, dezelfde opluchting als een zekere dynamiek zich doet voelen, zodat je kunt denken: dit moet, hoe dan ook, ergens toe leiden. In Orlando is de dynamiek wel bijzonder uitgesproken en onmiddellijk te bemerken.
Het boek begint als volgt:
‘Hij - en er viel niet te twijfelen aan zijn geslacht, hoewel de mode dier dagen er toe bijdroeg dit te verhullen - stond juist gereed de Morekop te klieven die aan de hanebalken bengelde.’
Met grote verve vervolgt Virginia Woolf zonder zich verder ook maar een ogenblik te storen aan de beperkingen van de realiteit. Ze drijft de spot met de onnatuurlijke en ongemakkelijke beeldspraak van haar fictie, ze parodieert de vermoeiende retoriek van haar kritieken, ze schrijft onbekommerd proza in een stijl, die soms archaïsch, soms poëtisch, soms uit het leven gegrepen is.
En dan blijkt Orlando een held met een wisselvallig temperament. Hij, of zij, heeft iets naiefs, iets gekwelds ook, al was het alleen maar omdat zij, of hij, eeuwen voortleeft en voortdurend jong en wel geschapen blijft. Als man is hij mooi, wat links en verstrooid misschien maar onstuimig en overgevoelig en, hoewel weinig gecompliceerd, ten prooi aan zwaarmoedige buien, waarin hij verderfelijke gedachten koestert zoals: het einde van alles is de dood en de wormen zullen ons verteren. Als vrouw is ze, afhankelijk van de gesteldheid van de eeuw, een tikje nerveus.
Orlando is in het bezit van een grote liefde voor de natuur en de literatuur, met name de poëzie (de hoofdletters laat ik maar achterwege), en stelt zich bij tijd en wijle dan ook wezenlijke vragen omtrente beide verschijnselen afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang. Hij bezit een sterke creatieve drang, die van een hevig romantisch en vitalistisch type is, en twee zeer bejubelde benen, waarop hij door de eeuwen heen stevig staat in welstand en adeldom.
Orlando is de gepersonifieerde geschiedenis van de Sackvilles van de zestiende tot de twinstigste eeuw, een schitterende, rapsodiërend vertelde geschiedenis, die ik niet helemaal achterwege wil laten. In de zestiende eeuw bevindt Orlando zich aan de zijde van Elisabeth, in de uitspanningen bij Wapping Old Stairs en aan het hof van koning Jacobus. Tijdens de grote vorst wordt hij verliefd op Sasja, de Russische ijsprinses, die hem in het ongeluk stort. In de zeventiende eeuw wendt hij zich tot het heilige broederschap der schrijvers, komt tot de conclusie dat het al ijdelheid is, liefde en eerzucht, vrouwen en dichters, verkiest het gezelschap van elandhonden boven dat van mensen. Geplaagd door de wellust neemt hij de vlucht naar Konstantinopel als gezant van Karel II aan het hof van de sultan. Daar voltrekt zich in een mysterieuze ceremonie zijn geslachtsverandering.
In de achttiende eeuwe bivakkeert Orlando bij de zigeuners in het hoogland nabij Broussa, van wie ze vervreemd raakt vanwege haar dweepzucht met de natuur en haar voorliefde voor beeldspraak. Eenmaal terug in Engeland wachten haar processen, een tot aartshertog getransformeerde aartshertogin, de uitgaande wereld, de kwartieren in de buurt van Drury Lane, Pope en Swift en de perikelen van het vrouwelijk bestaan. Bevangen door een tijdgeest, die haar eigenlijk antipathiek is, de mentaliteit van de vochtige en vruchtbare Victoriaanse negentiende eeuw, kiest ze een wederhelft. Maar ze twijfelt aan de betekenis van de huwelijkse staat zodra haar echtgenoot bij het opsteken van een gunstige wind is gaan varen om Kaap Hoorn. Rond de eeuwwisseling bevalt ze op poëtische wijze van een zoon. Tenslotte treffen we haar behendig chaufferend in Londen 1928, maar ook tijdens deze door en door prozaïsche bezigheid blijven in haar de herinneringen levendig aan haar woelig bestaan, waarin de grenzen van eeuwen en horizonnen wijken. En nog steeds is ze bezeten van de wilde gans, dat wil zeggen de vraag, hoe de natuur te verbeelden in de literatuur.
Het dilemma van de tweeslachtigheid. Orlando, man in de zestiende, vrouw in de twintigste eeuw, maar vrouw is ze op een minder gedecideerde wijze dan hij man is. Zij is een meer hybridisch karakter.
Ze aarzelt op de thuisreis vanuit Turkije op een Engels koopvaardijschip: ‘(...); zij was een man; zij was een vrouw; zij kende de geheimen en deelde de zwakheden van beiden.’ Ze betwijfelt het geluk van haar sexe: ‘Voor wie is het gevoel van extase groter? Voor een man of voor een vrouw? Of is het misschien voor beiden even groot?’ Ze roept uit: ‘Goddank dat ik een vrouw ben!’
Blijkbaar is ze heftig ambivalent, maar als ze voet aan wal zet, voelt ze dat: ‘(...) hoezeer het leven daar in Engeland ook ge-