Paul Beers
Vertaler - sektariër of tussenpersoon?
Op het moment dat bijgaand stuk al was geschreven, kwam de jury van de Nijhoffprijs na een maand met een antwoord op de Open Brief van ruim vijftig vertalers, kritici en uitgevers, waarin geprotesteerd werd tegen het voorde tweede achtereenvolgende maal niet toekennen van deze vertaalprijs aan een Nederlandse vertaler. De vertalers onder de ondertekenaars, waaronder vele huidige en toekomstige kandidaten, voegden hieraan toe dat zij van deze jury ook in de toekomst geen Nijhoffprijs meer wensen te ontvangen.
Op 5 maart reageerden de zeven juryleden Henk Mulder, Elisabeth du Perron- de Roos, Adriaan Morriën, Bert Voeten, Marko Fondse, Peter Verstegen en Barber van de Pol tezamen met de vertegenwoordiger van het Prins Bernhard Fonds de heer de Bie middels een stuk op de opiniepagina van NRC/Handelsblad.
Omdat er maar weinig vermoeiender en vervelender is dan het soort polemieken waarin alsmaar met citaten van de tegenpartij moet worden gewerkt, laat ik mijn stuk voor wat het is en beperk ik me tot enig kommentaar vooraf op het jury-antwoord. Dit antwoord gaat nl. geheel voorbij aan de implikaties van de niet-toekenning van de prijs, en juist die implikaties zijn het die al het rumoer veroorzaakt hebben.
Implikatie 1: door het niet-toekennen van de prijs oordeelt de jury over de kwaliteit van alle vertalingen, terwijl zij zelf toegeeft er niet meer dan twaalf à vijftien vanuit een vreemde taal in het Nederlands te hebben bekeken. De verontwaardiging geldt niet het feit dat deze of die met name genoemde vertaling niet is bekroond, maar dat de jury zich aanmatigt geen enkele vertaling bekroning waard te achten.
Implikatie 2: door het feit dat de jury voor het merendeel uit oud-Nijhoffprijswinnaars bestaat, geeft zij te kennen zichzelf van duidelijk hogere klasse te achten dan kun kollega's. De publieke opinie ervaart dit als een hoogst vreemde zaak, de kollega's zelf kunnen dit niet anders dan als onkollegiaal beschouwen. De jury had zich alle ellende kunnen besparen door hoe dan ook één respektabele vertaler voor bekroning voor te dragen, of anders de opdracht terug te geven. Maar de jury blijft zitten, ook nu nog. Dat noem ik hooghartig.
Nu de kruitdamp rond de niet-toekenning van de Nijhoffvertaalprijs is opgetrokken, lijkt het een goed moment eens nader in te gaan op de achtergronden van de boycot-aktie van de zijde der literaire vertalers én op het probleem van het beoordelen van literaire vertalingen.
Een aantal van hen die zich niet achter de aktie konden scharen, hadden het te kwaad met de gewetensnood van de jury: ‘je moet toch weten welke normen ze hanteren’; ‘ik zeg niet dat ze gelijk hebben, maar ik kan evenmin beoordelen of ze ongelijk hebben’, enz.
Jury-voorzitter Henk Mulder, die de moed heeft gehad zijn gesprek met Gerrit Bussink voor de NOS-mikrofoon in De Groene van 2 februari te laten afdrukken, antwoordt op de vraag naar de kriteria: ‘Volgens ons moet een vertaling eigenlijk op drie niveaus onberispelijk zijn. Dat is op betekenisniveau, op het niveau van het hanteren van de Nederlandse taal en wat stilistische aspekten betreft. En nu is het zo - en daaraan kun je eigenlijk de kwaliteit al wel afmeten - dat wij in dat eerste aspekt al blijven steken, want de meeste vertalingen voldoen niet eens aan de noodzakelijke voorwaarde dat de betekenis goed overkomt. Het wémelt van de betekenisfouten. En dan komen we nog niet eens toe aan de vraag of het nou in onberispelijk Nederlands is verwoord. Dat is de toestand.’
Wel, de jury had zich al die vergaderingen kunnen besparen, want het staat al bij voorbaat vast dat geen enkele vertaling op die drie niveau's ‘onberispelijk’ kan zijn. Kwade tongen die nu beweren dat de vijf oud-Nijhoffprijswinnaars in de jury kennelijk van mening zijn dat zij zelf wel aan deze supernormen hebben voldaan, moet echter het zwijgen worden opgelegd, want deze normen gelden pas sinds het bewind-Mulder. Ze zijn weliswaar niet volkomen nieuw, maar in het verleden werden ze ‘soepel en met mate’ en niet in de huidige absolute vorm gehanteerd. Want wat niemand schijnt te weten is dat de officiële richtlijn aangaande de toekenning van de Nijhoffprijs al jaren als volgt in de Mededelingen van het Prins Bernhard Fonds staat omschreven: ‘De prijs is bestemd voor vertalingen van poëzie, dramatisch werk of verhalend en beschouwend proza, die zich door hun letterkundige waarde onderscheiden. De prijs, groot f 5.000, -, wordt elk jaar voor een door een jury aan te wijzen werk toegekend, zo mogelijk beurtelings voor een verta-