| |
| |
| |
Czeslaw Milosz
Het gekooide denken Murti-Bing
Pas tegen het midden van de 20e eeuw is het de inwoners van tal van Europese landen duidelijk geworden - op meestal zeer onaangename wijze -, dat hun lot direkt kon worden beïnvloed door filosofieboeken, handelend over duistere en nagenoeg ondoordringbare onderwerpen. Zij begonnen te merken dat het stuk brood dat zij aten, hun dagelijkse arbeid en hun privéleven afhankelijk werden van de uitkomsten van een principenstrijd waaraan zij tot dan toe geen enkele aandacht hadden geschonken. In hun ogen was de filosoof altijd een soort dromer geweest wiens spekulaties geen werkelijke invloed op het bestaan hadden, en de doorsneemens schoof de filosofie, zelfs als hij er op school of op de universiteit mee in aanraking was gekomen, als iets volkomen onpraktisch en doelloos terzijde. Zo kon ook het machtige denkwerk van het marxisme doorgaan voor een zoveelste variant van een steriel tijdverdrijf. Alleen sommige enkelingen bespeurden de draagwijdte, de oorzaken en de waarschijnlijke gevolgen van deze onverschilligheid.
In 1932 verscheen in Warschau een merkwaardig boek, een roman in twee delen, getiteld De Onverzadelijkheid. De auteur, Stanislaw Ignacy Witkiewicz, was schilder, schrijver en filosoof (hij had een ontologisch systeem gekonstrueerd dat verwant was met de monadologie van Leibniz). De Onverzadelijkheid was, net als de eerder gepubliceerde roman Afscheid van de Herfst, een voor het grote publiek ontoegankelijk boek. De taal ervan was moeilijk, vol door de auteur gewrochte woorden; gewaagde beschrijvingen van erotische scènes wisselden af met hele pagina's waarin over Husserl, Carnap en andere hedendaagse denkers werd gediskussieerd; bovendien was niet altijd te bepalen of de schrijver schertste of het serieus meende, en het onderwerp leek een vrucht van pure fantasie.
De handeling was gesitueerd in Europa, preciezer gezegd in Polen, in de jaren dertig, veertig of vijftig. Het geschilderde sociale milieu was dat van musici, schilders, filosofen, aristokraten en hogere officieren, en het hele boek was één lange studie van het verschijnsel dekadentie: muziek vol dissonanten, erotische perversies, gebruik van narcotica, ontworteld en inkonsekwent denken, pseudo-bekeringen tot het katholicisme, en gekompliceerde psychische ziekten. Dit alles speelde zich af op een moment waarop de Westerse beschaving werd bedreigd door een Oosters - Chinees/Mongools - leger dat heel het gebied tussen de Stille Oceaan en de Oostzee al beheerste.
De helden van Witkiewicz zijn ongelukkig: zij hebben geen enkel geloof en hun aktiviteit lijkt hun zinloos. Deze atmosfeer van zinloosheid en verlamming breidt zich over het hele land uit. Op dat moment duiken in de steden talrijke kolporteurs op die zogenaamde Murti-Bing-pillen verkopen. Murti-Bing was een Mongoolse filosoof die het middel zou hebben gevonden zijn wereldbeschouwing langs organische weg over te dragen. Deze wereldbeschouwing, die de wezenlijke kracht van het Chinees-Mongoolse leger uitmaakte, was gekoncentreerd in genoemde pillen. Wie er gebruik van maakt wordt een ander mens: hij vindt vrede en geluk. De problemen waarmee hij tot dan toe worstelde lijken hem plotseling oppervlakkig en van geen belang. Hij heeft nog slechts een toegeeflijke glimlach over voor de mensen die er zich druk om blijven maken. Vooral de onoplosbare vragen op ontologisch vlak (die de auteur zelf achtervolgden) steken hun kop niet meer op: wie Murti-Bing-pillen slikt is immuun voor iedere metafysische preokkupatie. Hij beschouwt de vernieuwingen in de kunst, die zijn voortgekomen uit ‘onvoldaanheid met de vorm’, als dwaasheden van een andere tijd. Hij ziet in het voortschrijden van de Chinese en Mongoolse troepen geen tragedie meer voor zijn eigen beschaving. Hij leeft temidden van zijn landgenoten als een geestelijk gezond wezen tussen de gekken. Steeds talrijker zijn degenen die hun toevlucht nemen tot de Murti-Bing-kuur, en hun kalmte steekt scherp af bij de nervositeit van hun omgeving.
Het slot van de roman is in weinig woorden verteld. De oorlog breekt uit en de legers van het Westen en Oosten stoten op elkaar. Op het beslissende moment, terwijl men zich voorbereidt op de grote slag, gaat de aanvoerder van de Westerse legers, die een onbeperkt vertrouwen geniet, naar het hoofdkwartier van de vijand en geeft zich over, waarop hij met alle hem toekomende eer wordt onthoofd. Het Oosterse leger bezet het land en het nieuwe leven begint - de verwerkelijking van Murti-Bing. De helden van de roman, kort geleden nog gekweld door de filosofische ‘onverzadelijkheid’, treden in dienst van het nieuwe systeem. In plaats van muziek vol dis- | |
| |
sonanten komponeren zij harmonische marsen en hymnen; in plaats van abstrakt te schilderen, zoals vroeger, vervaardigen ze sociaal nuttige schilderijen. Maar omdat zij hun oude persoonlijkheid niet kompleet van zich af kunnen schudden, worden ze schoolvoorbeelden van schizofrenie.
Tot zover de roman. De schrijver heeft bij herhaling als zijn overtuiging uitgesproken dat religie, filosofie en kunst op hun eind liepen en dat zonder deze het leven waardeloos was. Op 17 september 1939, toen hij hoorde dat het Rode Leger de oostelijke grenzen van Polen had overschreden, nam hij een dosis veronal en opende zich de aderen.
Sinds Witkiewicz' dood wordt zijn profetie in een groot deel van het Europese kontinent allengs tot in het kleinste detail werkelijkheid. Het kan zijn dat het licht van de zon, de geur van de aarde, de kleine genoegens van alledag en de vergetelheid die de arbeid met zich meebrengt tot op zekere hoogte de ongehoorde spanning van het huidige historische drama kunnen afzwakken. Maar onder de oppervlakte van de dagelijkse bedrijvigheid blijft het besef van een onherroepelijke keus: ofwel sterven (fysiek of geestelijk), ofwel herboren worden volgens de voorgeschreven methode, dat wil zeggen door het innemen van de pillen van Murti-Bing.
De mensen in het Westen zijn al te vaak geneigd het lot van de ‘bekeerde’ landen uitsluitend in termen van dwang en onderdrukking te zien. Dat is een vergissing. Behalve de behoefte om zich te beschermen tegen ellende en fysieke vernietiging bestaat er ginds een honger naar innerlijke harmonie en geluk. Het lot van mensen als Witkiewicz die volharden in een rigoureuze, niet dialektische konsekwentie, is een waarschuwing voor tal van intellektuelen. Om zich heen zien zij deerniswekkende voorbeelden: op straat dwalen de onverzoenlijke schimmen van hen die nergens aan willen deelnemen, innerlijke emigranten die alleen nog door haat worden verteerd en leeg zijn als holle noten. Om de situatie van een schrijver in de volksdemokratieën te begrijpen moet men naar de redenen van zijn doen en laten zoeken en zich afvragen hoe hij - met grote moeite - zijn evenwicht handhaaft. Wat men ook zeggen mag, het nieuwe geloof biedt de mogelijkheid tot een aktief en afwisselend leven. En Murti-Bing is voor de intellektueel oneindig veel verleidelijker dan voor de boer of de arbeider. Voor hem is Murti-Bing als de kaars voor een nachtvlinder. Hij draait er omheen, gooit zich in de vlam en wordt, onder het geknetter van zijn gebroken vleugels, verteerd tot glorie van de mensheid. Het is niet gepast een dergelijke hartstocht met minachting af te doen. In Europa zijn tijdens de godsdienstoorlogen stromen bloed vergoten. Ieder die zich op dit moment tot het Nieuwe Geloof voelt aangetrokken betaalt alleen maar zijn schuld aan een oude Europese traditie. Het gaat hier om iets veel belangrijkers dan om alleen materiële dwang. Ik wil nu proberen de kern van dat machtige verlangen te raken en erover te praten alsof men werkelijk het warme vlees en bloed van de mens kan analyseren. Als ik de redenen moest beschrijven waarom men revolutionair wordt, zou ik mezelf noch welsprekend, noch terughoudend genoeg achten. Dat komt, ik geef het toe, omdat ik teveel respekt
heb voor hen die het kwaad bestrijden - of hun keuze van doel en middelen nu juist is of onjuist. Hier wil ik me beperken tot een speciaal slag: diegenen onder de intellektuelen die zich aanpassen, wat overigens niets afdoet aan hun inzet en hun nieuw verworven enthousiasme.
Hier volgen naar mijn mening enkele bestaanservaringen die ons kunnen helpen te begrijpen hoe deze mensen rijp worden voor Murti-Bing.
| |
De leegte
Het door Witkiewicz beschreven milieu wordt hierdoor gekenmerkt dat de godsdienst verdwenen is. In de volksdemokratieën, zoals overal, is de godsdienst niet langer iets dat hele samenlevingen en alle klassen met elkaar gemeen hebben. Zolang de beste geesten zich in theologische diskussies stortten, was het mogelijk een bepaalde godsdienst als de denkwijze van een heel sociaal organisme te beschouwen; alle vragen die de burgers intens bezighielden werden op de godsdienst betrokken en in haar taal bediskussieerd. Maar deze toestand behoort tot het verleden. Onmerkbaar zijn we in een situatie beland waarin geen uniform denksysteem meer bestaat dat de boer aan de ploeg, de student aan zijn boeken en de arbeider aan de lopende band kan verenigen. Deze afwezigheid veroorzaakt het pijnlijke gevoel van abstraktie, van in de lucht te hangen dat de ontwikkelde klasse en in het bijzonder de ‘kultuurscheppers’ benauwt. De godsdienst heeft plaats gemaakt voor de filosofie, die echter is afgedwaald in gebieden die steeds minder voor de leek toegankelijk zijn. (...)
Met Murti-Bing ligt het anders. De portier en de liftjongen die in dienst zijn van een uitgeversbedrijf lezen dezelfde marxistische klassieken als de direkteur of de schrijvers die hun manuskripten komen brengen. Een arbeider en een historikus kunnen zich op deze basis met elkaar verstaan. Natuurlijk, het intellektuele niveauverschil tussen hen is niet minder dan tussen een theoloog en een dorpssmid uit de Middeleeuwen. Maar zij hebben een gemeenschappelijke basis, het grote schisma is overwonnen. Het dialektisch materialisme heeft iedereen verenigd en de filosofie heeft weer invloed op het leven, ja, zij wordt weer beschouwd met het respekt dat alleen een wetenschap en een techniek ten deel valt die brood, melk voor de kinderen, welzijn en veiligheid verschaffen. De intellektueel is opnieuw nuttig geworden. Hij die kort geleden als bank- of postbeambte alleen zijn vrije ogenblikken aan denken en schrijven kon wijden, heeft nu de hem toekomende plaats op aarde gevonden. Hij is weer opgenomen in de maatschappij, terwijl poenige fabrieksdirekteuren, snobistische aristokraten en geldbeluste kooplieden die hem als een onnozele hals beschouwden, in het niets zijn verdwenen. Misschien ook zijn ze zo gelukkig in een vestiaire de mantel te mogen aanreiken aan hun vroegere employé, van wie zij voor de oorlog zeiden: ‘Het schijnt dat hij schrijft.’ Laten we overigens de bete- | |
| |
kenis van een dergelijke bevrediging van persoonlijke ambities niet overdrijven; deze uiterlijke tekenen bewijzen dat hij een nuttig mens is, wiens nut door de maatschappij wordt erkend; zij versterken in hem het gevoel er weer bij te horen. (...)
| |
De noodzaak
Wat deze persoon kenmerkt is de angst zelf te denken. En dat niet alleen omdat hij bang is tot gevaarlijke konklusies te komen. Zijn angst is de angst voor de steriliteit, voor wat Marx heeft genoemd de misère van de filosofie. Ikzelf ben niet volkomen vrij van eenzelfde angst wanneer ik deze woorden neerschrijf. De mens - laten we dat even aannemen - is niets dan een instrument in het orkest dat door de muze van de Geschiedenis wordt gedirigeerd. Alleen daarbinnen hebben de tonen die hij voortbrengt zin. Daarbuiten zijn zelfs zijn meest briljante solo's niets anders dan het tijdverdrijf van een amateur. Het gaat dus niet op de eerste plaats om moed, om het zich tegen de anderen durven verzetten. Men stelt zichzelf een veel brandender vraag: kan men juist redeneren, kan men iets van waarde schrijven als men buiten de enige stroom van de werkelijkheid staat, die zijn kracht ontleent aan zijn harmonie met de historische wetten? Rilke's gedichten kunnen heel goed zijn, maar dat betekent dat ze in de tijd waarin ze gemaakt werden een bestaansreden hadden. Beschouwelijke gedichten als de zijne zouden daarentegen nooit in een volksdemokratie kunnen ontstaan, niet alleen omdat het lastig zou zijn ze te publiceren, maar omdat het elan ze te scheppen tot in de wortel zou zijn aangetast: de objektieve voorwaarden voor een dergelijke poëzie zijn verdwenen. Daarom heeft de intellektueel over wie ik hier spreek geen enkel geloof in de kwaliteit van dingen die hij alleen voor zichzelf zou schrijven en daarna in zijn bureaula wegstoppen. Zeker, hij vervloekt wanhopig de censuur en de strenge eisen van de literatuurkommissies, maar toch betwijfelt hij de waarde van een literatuur waaraan het imprimatur ontbreekt.
Het imprimatur betekent niet dat de uitgever de artistieke verdiensten van een boek naar waarde schat, en evenmin dat hij er een verkoopsucces van verwacht. Het is iets belangrijkers: een bewijs van het feit dat het boek in overeenstemming is met de leer; de schrijver weet zich geborgen in die ene vruchtbare stroom die met wetenschappelijke exaktheid de veranderingen van de werkelijkheid volgt. Het dialektisch materialisme in zijn stalinistische versie weerspiegelt die veranderingen en stuurt ze tegelijk. Het schept politieke en sociale kondities waarin de mens het vermogen verliest anders te denken en te schrijven dan zoals het ‘moet’. En hij is tegelijk gedwongen dat ‘moeten’ te aksepteren, want daarbuiten kan niets gekreëerd worden dat de moeite waard is. Zo ziet de valstrik van de dialektiek eruit. Als de schrijver zich onderwerpt, is dat niet zozeer omdat hij bang is voor zijn huid. Hij vreest voor iets veel kostbaarders: de zin van zijn werk. Hij gelooft dat wanneer hij verdwaalt in de vaagheden van de hogere filosofie, hij weldra grafomaan zou worden. Wie eenmaal in de dialektische valstrik gevangen zit moet bekennen dat individuele filosofen die zouden proberen te filosoferen zonder te steunen op citaten van autoriteiten, dwazen zijn. Als dat zo is moet ieder er met al zijn krachten naar streven ‘de lijn’ te volgen, en er komt geen punt meer waar men halt kan houden. Wie A zegt moet B zeggen. En A, de eerste Murti-Bing-pil, gaat gemakkelijk en ongemerkt naar binnen; ze wordt gepresenteerd in allerhande gerechten die het menu van de hedendaagse intellektueel uitmaken. Om haar te ontdekken heb je een buitengewoon geoefende geest nodig en vooral moet je van binnen orde op zaken hebben en geen leegte. Ik ben geen filosoof en ik heb niet de ambitie pil A te analyseren.
| |
Het socialistisch realisme
De druk van het staatsapparaat is niets vergeleken met die van een overtuigend argument. Ik heb in Polen deelgenomen aan de kunstenaarskongressen waar voor het eerst over het socialistisch realisme werd gediskussieerd. De houding van de toehoorders ten opzichte van de sprekers die de voorgeschreven redevoeringen hielden was uitgesproken vijandig. Iedereen beschouwde het socialistisch realisme als een van officiële zijde opgelegde theorie die, zoals de Russische kunst aantoonde, alleen maar erbarmelijke resultaten kon opleveren. Eerst probeerde men tevergeefs een diskussie op gang te brengen. De zaal bleef zwijgen. Na enige tijd had iemand het lef een aanval vol verhuld sarkasme te lanceren, met de stilzwijgende maar overduidelijke instemming van alle aanwezigen. De officiële sprekers verpletterden hem dan onder een stortvloed van spitsvondige argumenten, en om deze wat kracht bij te zetten voegden zij er welomschreven bedreigingen aan toe ten aanzien van de toekomstige karrière van dit ongedisciplineerde individu. Volgens dit schema - argumenten plus bedreigingen - wordt met wiskundige zekerheid het gewenste resultaat bereikt.
De gezichten van de toehoorders op die kongressen waren niet al te gemakkelijk te doorgronden, want de kunst zijn gevoelens achter een masker te verbergen had al een hoge graad van perfektie bereikt. Toch kon men van tijd tot tijd bepaalde vluchtige gemoedstoestanden observeren: woede, vrees, verbazing, ongelovigheid, diepe bezorgdheid. Ik had de indruk deel te nemen aan een demonstratie van massahypnose. Die mensen konden na afloop in de gangen lol maken en lachen, maar de harpoen was geworpen en had zijn prooi geraakt. Ze konden van nu afgaan waar ze wilden - ze droegen hem met zich mee. Wil ik daarmee zeggen dat de dialektiek van de sprekers onweerlegbaar was? Ja, zolang er geen fundamentele diskussie over de methode plaatsvond. Niemand onder de aanwezigen was voor een dergelijke diskussie toegerust. Waarschijnlijk zou dat op een debat over Hegel zijn uitgedraaid, wiens lezers nu eenmaal niet onder dichters en schilders te vinden zijn. Trouwens, als iemand dat debat had willen openen, zou hem de mond zijn gesnoerd: dergelijke diskussies zijn alleen maar toegestaan in de hogere kringen van de partij, en ook daar niet
| |
| |
| |
| |
zonder bedenken.
Deze kunstenaarskongressen onthullen hoezeer de theoretikus en degenen wier geest hij moet modelleren, over ongelijke wapens beschikken: het is als een duel tussen een tank en een infanterist. Niet dat iedere theoretikus nu zo intelligent en zo goed op de hoogte is, maar de stellingen die hij naar voren brengt worden gedragen door het gekumuleerde denken van de meesters en hun kommentatoren. Als iedere zin die hij uitspreekt overtuigend en doeltreffend is, berust dat niet op zijn eigen verdiensten, maar op die van de boeken die hij heeft bestudeerd. Zij die naar hem luisteren hebben geen verweer. Ze zouden weliswaar hun toevlucht kunnen nemen tot argumenten die stoelen op eigen levenservaringen, maar dat zou even weinig uithalen als een poging de fundamentele vragen te stellen die voorbehouden zijn aan de uitverkorenen. De propagandist gaat het publiek te lijf op talloze bijeenkomsten van beroepsorganisaties en jeugdgroeperingen, in clubs, fabrieken, kantoren en dorpscafé's, over heel Europa dat bekeerd moet worden. En er is geen twijfel aan dat hij als overwinnaar uit die ontmoetingen tevoorschijn komt.
Het is geen wonder dat een schrijver of schilder tot de slotsom komt dat ieder verzet nutteloos is. Als hij er zeker van was dat een met de officiële lijn strijdige kunst blijvende waarde kon hebben, zou hij naar wegen zoeken om zijn brood te verdienen met een of ander ondergeschikt werk, al naargelang zijn kunnen; hij zou nog alleen voor zichzelf schrijven of schilderen, in zijn vrije tijd, en hij zou zich om publikatie of expositie van zijn werk niet druk maken. Hij is er echter van overtuigd dat dat werk in de meeste gevallen artistiek zwak zou zijn, en daarin heeft hij nauwelijks ongelijk. Zoals we al gezegd hebben ontbreken de objektieve voorwaarden. De objektieve voorwaarden, nodig voor de realisering van een kunstwerk, zijn naar we weten van een grote komplexiteit: onontbeerlijk zijn een ontvankelijk publiek en de mogelijkheid er kontakt mee te hebben, een gunstige atmosfeer, en vooral het vrij zijn van iedere ongewenste innerlijke kontrole. Een jonge dichter vertrouwde me eens toe: ‘Ik kan niet schrijven zoals ik zou willen. Mijn eigen gedachtenstroom heeft zoveel zijrivieren dat het me nauwelijks lukt een ervan in te dammen, of een tweede, derde of vierde treedt al buiten zijn oevers en sleurt me mee. Net ben ik in het midden van een zin, of ik onderwerp hem al aan de marxistische kritiek. Ik stel me voor wat X of Y ervan zou zeggen, en ik maak mijn zin anders af dan ik van plan was.’
Hoe paradoxaal het ook mag lijken, het is deze innerlijke onmacht die de intellektueel ervan overtuigt dat de ene en dus perfekte Methode het gelijk aan zijn kant heeft. De ervaring levert het bewijs. Dialektiek: ik zeg je dat dat huis in vlammen op zal gaan; vervolgens gooi ik benzine op het vuur en het huis brandt; heb ik 't niet gezegd? Dialektiek: ik zeg je dat een kunstwerk dat met het socialistisch realisme onverenigbaar is geen waarde kan hebben; vervolgens plaats ik de kunstenaar in omstandigheden waarin zo'n kunstwerk inderdaad geen waarde heeft, en de voorspelling is uitgekomen.
Nemen we als voorbeeld de poëzie. Behalve politieke poëzie is ook lyrische poëzie toegestaan, op voorwaarde dat zij 1) opgewekt van aard is, 2) begrijpelijk, 3) geen gedachten bevat die in strijd zijn met de algemeen aanvaarde principes (in de praktijk komt dat neer op een beperking tot natuurschilderingen en de uitdrukking van gevoelens die men koestert voor zijn naasten). Maar omdat een dichter die men verboden heeft te denken onwillekeurig de neiging heeft de vorm van zijn poëzie te verfijnen, zal men hem van formalisme beschuldigen.
Niet alleen de literatuur en de kunst leveren de intellektueel in de volksdemokratieën het bewijs dat het niet anders kan. Het nieuws dat hem uit het Westen bereikt bevestigt hem in die overtuiging. De Westerse wereld is die van de roman van Witkiewicz. Het aantal esthetische en filosofische afwijkingen is er niet te tellen. Epigonen imiteren er epigonen, het verleden imiteert er het verleden. Men leeft er verder, alsof er geen Tweede Wereldoorlog was geweest. De beschaafde kringen in het Oosten kennen dat leven wel, maar ze beschouwen het als een voorbije fase die men niet hoeft te betreuren. Al zijn de nieuwe taken en problemen zo zwaar dat ze menigeen op de rand van de afgrond brengen, het zijn tenminste aktuele taken en problemen. De denkdiscipline en klaarheid van uitdrukking zijn ongetwijfeld kostbare verworvenheden. De werkelijk waardevolle werken van Westerse kunstenaars en geleerden blijven intussen onopgemerkt. De enige nieuwe namen die men kent zijn die van ‘demokraten’, een taktvol eufemisme dat wil zeggen dat men niet met ‘heidenen’ te doen heeft. Maar hoe dan ook, de beloning van alle inspanningen is de zekerheid tot een nieuwe wereld te behoren die de overwinning tegemoet gaat, zelfs al is het geen komfortabele wereld en is ze lang niet zo vreugdevol als de propaganda het wil doen geloven. (...)
Dan komt het ogenblik waarop de hele dosis Murti-Bing-pillen geslikt moet worden. Dat gaat niet zonder pijn voor de patiënt. Hij is op het eind van zijn zenuwen en soms wordt hij er ziek van. Hij weet dat hij voortaan gescheiden zal zijn van zijn oude ik en dat het met zijn vroegere bindingen en gewoontes gedaan is. Als hij schrijver is valt de pen hem uit de hand, de hele wereld lijkt hem somber en zonder een straaltje hoop. Tot nu toe was het tribuut dat hij betaalde miniem: in zijn artikelen en romans schilderde hij de kwalen van de kapitalistische samenleving. En het kapitalisme bekritiseren is niet moeilijk, men kan dat in alle oprechtheid doen. Beursspekulanten, landjonkers, opportunistische kunstenaars, oorlogsbeluste nationalisten - al die figuren die hij voor en tijdens de oorlog heeft leren kennen lenen zich uitstekend voor een satire. Maar nu moet hij overstappen op loftuitingen (in de officiële terminologie heet dat overgaan van het kritisch realisme naar het socialistisch realisme), een verandering die zich in de volksdemokratieën ongeveer rond 1950 voltrokken heeft. Sommige van zijn kollega's hebben die operatie al achter zich. Ze kijken hem aan en schudden meewarig hun hoofd. Ze zijn er door- | |
| |
heen gegaan, de krisis is meer of minder heftig geweest, ze kennen het verloop en de afloop. ‘Ik heb die gevaarlijke stap al achter de rug’, zeggen ze gelaten. ‘Maar die daar tobt zich nog af. Hij zit de hele dag thuis in een donker hoekje op een koffer, de handen voor zijn gezicht geslagen.’
| |
Schuldgevoel
Het moeilijkst te overwinnen is het schuldgevoel. Welke zijn overtuigingen ook zijn, ieder mens in de landen waarover ik spreek is geworteld in een eeuwenoude beschaving. Zijn ouders waren nog godsdienstig, of in elk geval bejegenden zij de godsdienst met respekt. Op school kende men veel belang toe aan een godsdienstige opvoeding. Van dat alles resten emotionele sporen en een moreel oordeel dat hem onrecht, leugen, moord en opzweping tot haat als kwaad doet zien, zelfs als ze geacht worden verheven doeleinden te dienen. Verder heeft hij de geschiedenis van zijn volk bestudeeerd, hij heeft met instemming de dichters en denkers van vroeger gelezen, hij is trots op die erfenis, en de eeuwenlange strijd voor de verdediging van zijn vaderland, of - in de donkere uren van vreemde bezetting - voor de onafhankelijkheid, heeft hem niet onverschillig gelaten. De trouw aan een verleden, waarin zijn voorvaderen zich zoveel opofferingen en inspanningen hebben getroost voor de handhaving van een onafhankelijke staat, leek hem - bewust of onbewust - een waardevol goed. Bovendien heeft men hem van jongsafaan geleerd - en dat besef is diep in hem doorgedrongen - dat zijn land behoort tot een beschaving die in Rome haar oorsprong vindt, dat het een deel van Europa is en dat dat banden zijn die men hoog moet schatten en in ere houden.
Bij het overschrijden van de drempel, en in de wetenschap dat er geen terugkeer mogelijk is, voelt hij dat hij iets kwaads doet. Hij overtuigt zichzelf dat hij die irrationele remmingen moet uitroeien, dat dat een ongelukkige erfenis is van zijn eigen verleden en van dat van zijn vaderland. Pas wanneer hij al het voorbije met wortel en tak uitrukt, zal hij zich vrij voelen. En toch gaat de strijd voort, de weegschaal blijft balanceren. (...)
Men spreekt op hoge toon over patriottisme, over het aanknopen bij de beste, progressieve tradities van een land, over eerbied voor het verleden. Maar niemand is zo naïef om deze façade ernstig te nemen. De wederopbouw van enkele historische monumenten of de heruitgave van vroegere schrijvers verandert niets aan een aantal voor zichzelf sprekende en veel belangrijker feiten: het land is een provincie van het Rijk geworden, het wordt geregeerd door van het Centrum komende edikten, en de autonomie die nog rest zal steeds minder worden. Misschien is het tijdperk van onafhankelijke staten voorbij en horen dergelijke ideeën in een museum thuis - toch is het onaangenaam de droom te moeten opgeven van de Verenigde Staten van Europa, waarin de verschillende talen en kulturen dezelfde rechten zouden hebben. Het is niet prettig zich te moeten onderwerpen aan de hegemonie van één enkel volk dat in meerderheid nog ongeciviliseerd en primitief is, en de absolute superioriteit te moeten erkennen van zijn zeden en instellingen, zijn wetenschap en techniek, zijn literatuur en kunst. Moet men werkelijk instemmen met een dergelijk offer in naam van de eenheid der mensheid? De volkeren van West-Europa - zo denkt de schrijver - zullen deze fasen later doorleven en in veel mildere vorm. Het is mogelijk dat zij er beter in slagen hun eigen taal en kultuur te bewaren. Maar op dat moment zal heel Oost-Europa zich al van een universele taal bedienen, het Russisch, en het kulturele principe: ‘Nationaal in de vorm, socialistisch naar inhoud’ zal in het beste geval betekenen dat binnen de monolithische eenheid van een door het Centrum gekontroleerde kultuur enkele lokale folkloristische ornamenten behouden blijven. Tenslotte zal de zoon van de Kirgiezensteppen zijn paarden weiden aan de oevers van de Loire en een Siciliaan zal katoen planten in de dalen van Turkmenistan: de Cité universelle is werkelijkheid geworden.
De schrijver leest in de dagbladen hoe de propagandisten hun oproepen uit doen gaan voor de bevrijding van de gekoloniseerde volken - en glimlacht. De handigheden van de dialektiek! Listige opeenvolging van de verschillende etappes!
Dat alles is bitter. En wat is er van de profeten van de revolutie geworden, van de lente van 1848, wat van Karl Marx en de visioenen van een broederlijke mensheid? Dus niets kan worden opgelost zonder hegemonie en een almachtige ijzeren vuist? De Poolse nationale dichter Adam Mickiewicz vergeleek in een gedicht, waarin hij zijn reis naar het Oosten als politiek gevangene van de Tsaar beschrijft, de ziel van het Russische volk met een ingepopte vlinder en vroeg zich bezorgd af welk insekt uit dat omhulsel tevoorschijn zou komen als de zon van de vrijheid zou gaan schijnen: ‘Zal een stralende vlinder zijn vleugels uitslaan, of een insekt dat een kind is van de nacht?’ Tot nog toe wijst niets op een stralende vlinder.
De schrijver denkt met woede aan de kommunisten in het Westen. Wat een idioten. Men zou ze hun proklamaties nog kunnen vergeven als ze noodzakelijk waren voor de propaganda, maar ze gelóven ook nog in bijna alles wat ze zeggen. Werkelijk, niets evenaart de minachting die hij voelt voor die sentimentele aanstellers.
| |
Gespletenheid
Ondanks zijn weerstand, ondanks de momenten van wanhoop is eindelijk het ogenblik daar. Het kan midden in de nacht komen, bij het ontbijt, op straat. Iets als een metalen klik, zoals bij het overschakelen. Er is geen andere weg. Op alle breedte- en lengtegraden van de aardbol is geen ander heil te vinden. Die bewustzijnsflits duurt slechts een sekonde, maar van dat moment af is de patiënt aan de beterende hand. Voor het eerst sinds lange tijd eet hij met smaak, zijn bewegingen worden weer elastisch, hij krijgt weer kleur op zijn gezicht. Hij gaat zitten om een ‘positief’ artikel te schrijven en verbaast zich over het gemak waarmee dat gaat. Al met al was er geen reden er zo'n toestand van te maken. Hij heeft de beslissende stap gezet.
| |
| |
Toch laat een dergelijke operatie haar sporen na. Iets in de patiënt is uitgeblust, men ziet het vaak in zijn blik, in de plooi van zijn lippen. Het is de stille droefgeestigheid van iemand die van de boom der kennis gegeten heeft, die weet dat hij liegt en met medelijden vervuld is voor allen die de volle kennis nog niet bezitten. Hij heeft al achter zich waar zoveel anderen nog doorheen moeten. (...)
In de epiloog van de roman van Witkiewicz worden de personen die in dienst zijn getreden van Murti-Bing schizofreen. Ook in dit opzicht vallen fantasie en werkelijkheid samen. Men kan zichzelf dwingen de stap te zetten en zonder mankeren funktioneren, men kan schrijven en schilderen zoals het hoort, maar in de diepte blijven de oude morele en esthetische maatstaven bestaan; gespletenheid is het gevolg. Deze innerlijke gespletenheid veroorzaakt heel wat moeilijkheden in het dagelijks leven van de burgers. Zodra zij zich laten verleiden tot een onkonventionele gedachte, tot een ‘afwijking’, lopen zij het gevaar erop betrapt te worden: een Murti-Bing-aanhanger heeft er geen enkele moeite mee zich in de persoon van zijn tegenstander te verplaatsen. In hem bestaan de nieuwe en de oude fase naast elkaar. Dat maakt hem tot een eersteklas psycholoog en tot een waker over de mentaliteit van zijn broeders, waarbij zijn speurzin die van de meest ervaren detectives overtreft.
Men kan het moment afwachten tot de jonge generatie, die van het begin af aan in het nieuwe systeem is opgevoed, immuun is geworden voor die gespletenheid. Maar zo snel is die toestand niet te bereiken. Men zou dan kompleet met de Kerk moeten afrekenen, wat - naar men weet - geen eenvoudige taak is en veel geduld en takt vereist. Maar zelfs als men erin slaagt die machtige bron van irrationele impulsen uit te schakelen, dan resten nog de nationale literaturen die, op de keper beschouwd, een schadelijke invloed uitoefenen. De werken van de grootste Poolse dichters bijvoorbeeld getuigen niet bepaald van warmte voor Rusland, en de dosis katholieke wereldbeschouwing die ze bevatten is verontrustend groot. De Staat kan er niet omheen het werk van sommigen van hen te laten drukken en op de scholen te verspreiden, want het zijn tenslotte de klassieken en ze worden beschouwd als scheppers van de literaire taal en als voorlopers van de revolutie. Ze op de index zetten zou ondialektisch denken betekenen, een vervallen in de zonde van het links-radikalisme. Dat dilemma is moeilijk op te lossen, heel wat moeilijker dan in het Centrum, waar de identifikatie van de nationale kultuur met de belangen van de mensheid al veel verder is voortgeschreden (en waar men niettemin ook zijn zorgen heeft omdat de jeugd, het herhaalde beroep op hun gezond verstand ten spijt, koppig naar de boeken van Dostojewski blijft grijpen). Het is dus niet waarschijnlijk dat het type van de schizofreen in de naaste toekomst zal uitsterven.
Iemand zou kunnen opmerken dat de Murti-Bing-kuur onverenigbaar is met de menselijke natuur. Dat zou geen sterk argument zijn. De massale mensenoffers van de Azteken of de zelfkastijdingen van de heremieten in de eerste eeuwen na Christus lijken ons allerminst aan te bevelen - toch hebben die praktijken lang stand gehouden en stonden ze hoog in aanzien. De kultus die de stuwende kracht is geworden van de moderne samenlevingen doet in verdwazing niets onder voor de wreedste geboden van de primitieve magie: de kultus van het goud. In dit perspektief gezien gaat Murti-Bing de grenzen door de menselijke natuur gesteld niet te buiten. (...)
| |
Apathie
Het enige dat de voortreffelijkheid van Murti-Bing lijkt te logenstraffen, is de apathie die diep bezit neemt van de mensen en heel hun koortsachtige aktiviteit doortrekt. Ze is moeilijk te omschrijven, en soms als je haar meent op te merken heb je het gevoel het slachtoffer te zijn van een illusie. De mensen zijn tenslotte druk bezig, ze werken, gaan naar het theater, klappen voor sprekers, maken uitstapjes, houden van elkaar en krijgen kinderen. Toch hangt er iets ondefinieerbaars in de menselijke atmosfeer van hoofdsteden als Warschau of Praag. Het kollektieve fluidum dat het resultaat is van de wisselwerking en de optelsom van alle individuele fluida is uitgesproken slecht. Het is een aura van dwang en ongeluk, van innerlijke verlamming en uiterlijke drukte. Met welk woord men deze sfeer ook wil schilderen, één ding is zeker: als de hel aan zijn bewoners komfortabele woningen, fraaie kleren, uitstekend eten en genoegens van allerlei aard garandeerde, maar hen er tegelijk toe veroordeelde voor altijd een dergelijke atmosfeer in te ademen, dan zou dát alleen al straf genoeg zijn.
Geen enkele propaganda, voor of tegen, kan de essentie vatten van dit al te ongrijpbare en in het verleden weinig bekende verschijnsel. Het ontsnapt aan iedere berekening, aan iedere schriftelijke fixering. Als iemand in een vertrouwelijk gesprek met gedempte stem toegeeft dat er niettemin ‘zoiets’ bestaat, dan zoekt hij er een rationele verklaring voor: het onderdrukte ‘oude’ wreekt zich op deze manier, zoals een gewonde inktvis een zwarte vloeistof afscheidt. Maar zou het socialistische bouwwerk, zou de inspiratie van een gegarandeerd gelukkige toekomst dan niet sterk genoeg zijn om dit gif te neutraliseren? Het is natuurlijk nog te vroeg. Wanneer de jonge generatie zal zijn opgegroeid, vrij van de belemmeringen en het gif van het ‘oude’, dán zal alles veranderen. Maar wie de jonge generatie ginds, in het Centrum, heeft geobserveerd, is tot zo'n prognose niet bijzonder geneigd. We zullen onze hoop dus moeten stellen op een ver verwijderde toekomst, wanneer de Staat aan iedereen ijskasten en motorfietsen, wittebrood en flinke boterrantsoenen zal verstrekken. Dan is iedereen tevreden...
Waarom valt bij een zo logisch opgestelde vergelijking het resultaat anders uit dan verwacht? Moet men voor een zo plastisch materiaal als de mens zijn toevlucht nemen tot een niet-Euklidische geometrie? Voldoet de andere niet? Het is wel lastig. Waar voor de duivel heeft de mens dán behoefte aan?
vertaling Paul Beers
|
|