Refereinen en andere gedichten uit de XVIe eeuw(1879-1881)–Jan de Bruyne– Auteursrechtvrijverzameld en afgeschreven door Jan de Bruyne Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] - XLVIII - [Schaemt u, catyvige herten vol nydt] Schaemt u, catyvige herten vol nydt, mans ende vrouwen, wie dat ghy sydt; als ghy siet uwen even naesten dolen, dan maeckt ghy blydelyc veel jolyts. Vermaent doch uwen broeder tot duecht in tyts: soo vergaert ghy op syn hooft vierige colen. Ons wordt in devangelie bevolen: siet ghy sulcke die wt den wege gaen, weet ghy syn gebreken, houtse verholen; en segt niet: ghy syt een Samaritaen. Al doolden in sonden een publycaen, hy creech genade by den Heer der Heeren: de sulcke doolt wel, hy mach noch wederkeeren. [pagina 24] [p. 24] Al wert de sulcke in dolen gevonden, ghy diet wel weet, muecht hem ter duecht orconden. Niemant en mach doen den anderen befamen: doet hy onrecht, bidt voer hem tallen stonden. Christus is inde weirelt gesonden dat hy de verloren schaepkens soude versamen; de propheet segt: ghy sout u selven pramen, ghy die den verdoolden sondaer veracht; niemant en mach oordeelen: tmoet Godt betamen. Hebt compassie met den sondaer dach & nacht, wy syn in sonden al ter weirelt gebracht; misdoet uwen broeder, wilt hem beter leeren: de sulcke doolt wel, hy mach noch wederkeeren. Dolen & wederkeeren, Godt mach vergeven; men siet elck doolt wel eens in syn leven, tsy int begin, middel, eynde, cleyn oft groot. Die apostelen doolden, stater geschreven; sy syn gekeert & in Godts rycke verheven, sonder Juydas; dit tuycht schriftuere bloot. Den schaker doolden, sondich tot in syn doot; hy is gekeert & rust in glorie perfekt. [pagina 25] [p. 25] Wilt uwen naesten dan niet versmaden in synder noot, mer wilt elck anderen in liefden syn subieckt; & siet dat ghy den balck eerst uyt u ooge treckt, eer ghy een ander verwydt tsondich verseeren: de sulcke doolt wel, hy mach noch wederkeeren. prinche. Al dolen de sulcke & doen overspel, en werpt den eersten steen niet, tis Christus bevel; maar segt: bekeert u, wilt sonden vlien. Moyses, al was syn volck tegen Godts wet rebel, hy badt voor de kinderen van Israhel. Doet dan goet, soo mach u dan oock goet geschien; vermaent hun met liefden, tis Godts gebien; wiltse met Godts woort troostelyc aenspreken. Elck sal syn hoofken eerst wel duerwien & sien wel op syn eygen gebreken; & valt uwen broeder, wilt hem niet versteken; maer bidt Godt voor hem tot synder eeren: de sulcke doolt wel, hy mach noch wederkeeren. Vorige Volgende