Den Redenrijke constliefhebbers stichtelicke recreatie
(1599)–Anoniem Redenrijker constliefhebbers stichtelicke recreatie, Der– Auteursrechtvrij
[Folio B4r]
| |
Refereyn.
DEn mensch inden begin na Godts beelt also wy lesen,Ga naar voetnoot+
Heylich gheschapen, met een reedlick verstant onbevleckt,
Bleef niet lang in dien standt, maer is van zijn eerste wesen Ga naar voetnoot+
Berooft, en al zijn nacomers oock, quaet om ghenesen,
Door des duyuels ingheuen thert tot alle boosheyt streckt, Ga naar voetnoot+
Ia is so verkeert int verstant, die te vooren was perfeckt,
Dat hy zijn eyghen schepper ontvlucht, en niet wil kennen
Door eygen wijsheyt, so Godt den mensch niet selfs tot hem treckt, Ga naar voetnoot+
Blint siende soude hy in duysternis t'leuen ennen,
Maer t'middel d'onachtsame weer tot kennis te wennen, Ga naar voetnoot+
Zijns Scheppers, en zijn miserj te mercken meer en meer, Ga naar voetnoot+
Daer van is God selfs leermeester, zijn leerlingen bennen,
Die hy van t'Paert des hovaerdicheyts ledich slaet ter neer Ga naar voetnoot+
Als hy Paulus deed: men gevoelt t'gemoets blintheyt niet eer,
Daer na wederbaert God die d'onderdanicheyt aenvaert, Ga naar voetnoot+
Met een nieuwen gheest, wie hem aenwijst Godts wil raet en leer, Ga naar voetnoot+
Welk hy dan recht oordeelt en oock prijst, dadelijck verklaert
Door s'Geests kennis van godt wt genaden gheopenbaert
Die Godt door zijn Geest met kennis verlicht heeft vercoren,
Is een Leerling na Gods aert d'eenighen rechten leeraer,
Hy hoort gheren Gods stem, want hem zijn gheopent d'ooren
Contrarj, die in duysternis leeft als onherboren,
Onderwerpt hem gheen leeraers leer, maer verachtse te gaer,
Staende op zijn vernuft (niet leerlick) als des vleys dienaer,
Blijft buyten kennis van Godts vrees in zijn domheyt dolen,
Mits den aertschen mensch niet hemels begrijpt, maer t'aertsch voorwaer,
Sotheyt acht Godt zijn wijsheyt hoe hooch hy schijnt ter scholen,
Maer den nieuwen mensch verstaet recht Gods wet onverholen,
Iemant mocht vragen, is het wtwendich Leerampt te niet?
Neen, de Heer heeft selfs d'Apostlen t'prediken bevolen,
En met zijn Geest vervult te condighen dat hy ghebiet,
Door de werlt op dat dan niemant, daer haer getuychnis geschiet,
Hen verschoont met onwetentheyt, als hy hem vint beswaert
Door veel midlen, oock door tgehoor treckt God de syne siet
Tot hem, wel dien wie zijn leer gelooft, recht prijst en bewaert,
Door s'Geests kennis van Godt wt genaden gheopenbaer.
| |
[Folio B4v]
| |
De leer welck d'een mensch d'ander voordraecht in huys en kercken,
Recht te oordelen of sy vanden rechten Leeraer coomt,
En can niemandt dan met den geest der provinghe mercken,
Die de gaue der kennis heeft, spoert het aen haer wercken,
Of sy oock ghesondt inde lere leuen onverbloomt,
Heeft ijemandt den geest Christi ontfanghen soo hy beroomt,
So sal hy in Chriso bloijen, en goede vrucht dreghen,
Want den geest mach niet ghedempt zijn, die den mensch stichten vroomt,
De prophety niet veracht, wil men schrifts grondt recht wegen,
Wie door godlicke oeffening gheen licht hebt verkreghen,
Verwacht, bidt en soeckt, ghy sult vinden, proeft alle ding vry:
T'goede behoudt, maer wilt gheen oordeel t'ontijde pleghen,
Met vleeslicken ooghen, smeckt en clopt tot den Heere, ghy
Sult geopent werden het verstandt, om alle perthy,
Van valsche Propheten t'ontvlien, hoe cloeck elck sijnt te paert,
Ws Leeraers leer sult ghy recht oordelen en prouen bly.
Als ghy zijne verborghentheydt smaeckt, voor u lang ghespaert,
Door s'Gheests kennisse van Godt wt ghenaden gheopenbaert.
Het zijn veelderley gauen, maer eenen geest voordachtich,
Veelderley ampten, de welck hy den mensch hier gheeft met maet,
T'zijn veelderley crachten, en maer een Godt almachtich,
Een Gheloof, een Doop, een Heere, een Vader waerachtich,
D'eerste, de laetste, die daer is over al vroech en laet,
Door al, en in allen, in welcken het alles bestaet,
Het willen, ende het volbrenghen, in al den ghenen
Die Godt (ghebenedijt) verkiest in zijnen wijsen raet
Tot zijnen dienst, leert ons zijnen geest met hem ver-eenen,
Die door ons werckt en volbrengt zijn willen ende meenen,
Welcke daden hy inden mensch oock met ghenade loont,
Om zijns naems en lieft tot den mensch wil, coomt hy verleenen,
Ghenade om ghenade den mensch onsterck ghepersoont,
Zijn eyghen werck en leere hy selfs beloont ende croont,
Hem behoort alle oordeel, lof, eer en prijs hooch vermaert,
Dus sal een Leerlinck recht oordelen als hier wert betoont,
Van zijns leeraers leer, en voldoen discretelick zijn Chaert,
Door s'Gheests kennis van Godt vyt ghenaden gheopenbaert.
Aensiet Liefft. |