Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2008 (nrs. 123-125)
(2009)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
Paul MijksenaarGa naar eind●
| |
[pagina 295]
| |
De meest spannende omgevingen en momenten zijn daar waar einde en begin van het reizen samenvallen. Dat kan het moment zijn wanneer het einde tevens het begin is van iets nieuws, een volgend deel, een nieuwe fase. Het vertrek van een emigrant en zijn aankomst elders ter wereld als immigrant, het uitlezen van deel 1 van het Verzameld Werk van Karel van het Reve in de wetenschap dat deel 2 elders in de huiskamer al klaarligt en de ontmoeting op vliegveld of station met een dierbare die al te lang is weggeweest.
De ultieme plek waar begin en einde naadloos samenvallen is het ‘kopstation’, waar de treinen tot stilstand komen voor het stootblok en het station alleen kunnen verlaten door achterwaarts weer dezelfde weg terug te keren. Een proces waarvan de dramatiek in volle sterkte zichtbaar werd gemaakt door het afhaken van de aankomende locomotief en het vastkoppelen van de nieuwe, vertrekkende locomotief aan de andere kant van het treinstel. Aankomende passagiers die de wachtenden om de hals vliegen met er tussendoor gehaaste reizigers die nog net op de treeplanken van de langzaam in beweging komende trein springen. In Nederland is het aantal echte kopstations beperkt. Alleen Den Haag Centraal en Groningen hebben er een met Maastricht als grensgeval (je kan er via een achteruitgang doorreizen naar België).
Dit gemis aan kopstations in ons land lijkt misschien wel de verklaring dat Nederlanders meer hechten aan beweging, vervoer en handel dan aan statische monumentaliteit en zelfverzekerde grandeur zoals steden als Londen en Parijs ten toon spreiden. Per stad zijn er zelfs meerdere, vaak majestueuze kopstations die de centrale positie als hoofdstad benadrukken en de tentakels vormen naar de rest van het land.
(Nederland is dan ook het enige land ter wereld waar men niet consequent op alle hoofdwegen de richting naar de hoofdstad aangeeft. Wie vanuit Parijs per auto naar Amsterdam reist, wordt slechts tegemoetgekomen door een bij Rotterdam geplaatste eenmalige aanwijzing ‘Amsterdam richting Den Haag’ en dat dan alleen nog na jarenlange klachten en zeuren bij het verantwoordelijke Ministerie). | |
[pagina 296]
| |
[pagina 297]
| |
[pagina 298]
| |
Ook de architectuur van de kopstations visualiseert op vanzelfsprekende wijze einde en begin. De aankomende reiziger eindigen hun reis bij het einde van de spoorrails (met het stootblok als symbool van onherroepelijkheid) en de gesloten wand aan het einde van de perrons met daarin de deuren naar een nieuw begin, de stad. Voor de vertrekkende reiziger lokken dezelfde rails door hun onzichtbaar einde aan de horizon als begin van het onbekende maar ook onzekere avontuur dat hen te wachten staat.
De symboliek van einde en begin wordt onverwacht geholpen door de voor iedereen bekende spectaculaire gebogen stationsoverkappingen in glas en staal, die het resultaat zijn van revolutionaire ingenieurskunst aan het einde van de 19e eeuw. Het is deze intuïtieve symbolische waarde die ertoe geleid heeft dat men tegenwoordig bij restauratie deze overkappingen tot elke prijs wil behouden. Stations waar deze zijn vervangen door efficiënte platte daken, tuimelden terug in de vergetelheid. De reiziger sjokt er schouderophalend en ongeïnspireerd doorheen zonder het opwindende bewustzijn van dit moment van transitie. Geen eind, geen begin. Men is slechts onderweg.
De meeste luchthavens ontberen de vanzelfsprekende symboliek van het kopstation. Dit doet vermoeden dat hun architecten zich niet bewust waren van deze waardevolle accentuering van het zo belangrijke moment van de zich verplaatsende mens. Dat was in de 19e eeuw waarschijnlijk niet anders maar daar leidde het uitgangspunt van het kopstation met zijn enkele overkapping zonder kolommen, (die in de eerste plaats bedoeld was om de stoom van de stoomlocomotieven te reguleren) als vanzelf tot de zo herkenbare hoofdvorm. In hedendaagse vliegvelden is er een sterke scheiding tussen vertrek en aankomst en komen beide stromen zelden samen. Noch in de vertrekhal noch in de aankomsthal is door de architect een herkenbaar moment gereserveerd voor afscheid en welkom. Pas naderhand worden er ‘meeting points’ ingefrommeld die niet zelden tot verstoring van de doorstroom van reizigers leiden met wederzijdse irritaties.
Met als gevolg dat afscheid nemen en verwelkoming armoedige en gevoelloze vertoningen worden, soms alleen door de creativiteit van afhalers in de | |
[pagina 299]
| |
vorm van vrolijk gekleurde, vaak hartvormige ballonnen en aandoenlijk beschilderde spandoeken nog een beetje feestelijk gemaakt. Verder is bij heel veel luchthavens alles op de vertrekkende reiziger gericht. Een ruime, overmaatse vertrekhal waarbij de traditionale stationsoverkapping ongetwijfeld een referentie is geweest, gevolgd door een luxueuze shopping mall, wachtruimtes met luie stoelen, vip-ruimtes voor vaste klanten, een mime keuze aan drink- en eetgelegenheden, comfortabele rolpaden en heel veel daglicht met zicht op de klaarstaande vliegtuigen. Alles om de opwindende wereld die vliegen placht te zijn, extra te benadrukken.
Alles is echter anders voor de aankomende reizigers. Vale bagagehallen met lage plafonds en weinig zitruimte, geen zicht naar buiten, laat staan visueeel contact met soms al uren wachtende familieleden of kennissen; met bagagekarren waarvoor soms betaald moet worden met kleingeld in valuta waarover men bij aankomst onmogelijk kan beschikken; om uiteindelijk terecht te komen in ónder het vertrekniveau gelegen, spaarzaam verlichte spelonken waar het lawaai van wachtende bussen en taxi's oorverdovend is en de stank van uitlaatgassen tot acute ademhalingsproblemen leidt. Aankomende reizigers worden letterlijk en figuurlijk de luchthaven afgeschopt. Een einde zonder ook maar een vonk van een nieuw begin...
De treurige ervaring die aankomende luchtreizigers op weg naar het einde van hun reis de moed in de schoenen doet zinken en een mogelijk nieuw begin elders doet vergeten, komt in de buurt van de ervaring van een ander soort einde, die van de doodlopende weg of ‘cul-de-sac’ dat al weer wat vrolijker klinkt. Ook hier is er de dubbelheid. Voor de doorgaande automobilist is de doodlopende weg een fiasco, een vergissing die soms alleen kan worden goedgemaakt door het hele traject achteruit terug te rijden. Voor de bewoners aan een doodlopende weg, betekent het de luxe van rust en een zekere veiligheid voor buitenspelende kinderen en overstekende huisdieren, ze markeert het einde van een zoektocht naar een ideale lokatie en het begin van een toekomstig woongeluk.
Wat heeft dit allemaal met het einde van Raster van doen? Voorlopig niks ben ik bang en is er slechts een gevoel van gemis: bij de makers en bij hun lezers. | |
[pagina 300]
| |
Maar uiteindelijk gaan alle betrokkenen ook weer op weg naar een volgende uitdaging. De makers gaan weer iets nieuws beginnen, bijvoorbeeld iets wat ze al heel lang van plan waren en de lezers richten zich op andere geschriften waarvoor ze tot dan toe geen tijd hadden. Toch dus weer een nieuw begin.... |
|