Raster. Nieuwe reeks. Jaargang 2008 (nrs. 123-125)
(2009)– [tijdschrift] Raster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 213]
| |
Russell JacobyGa naar eind●
| |
[pagina 214]
| |
van vroegere genieën. Die mentaliteit heeft onmiskenbaar invloed op de psychologie. De eigen speciale eenheid van de American Psychological Association, die ‘leerdoelen’ formuleert voor eerstefase-studenten, maakt dan wel een gebaar naar het doceren van de geschiedenis van de psychologie, maar zij verwijst het onderwerp naar een keuzebijvak dat gelijkstaat aan ‘groepsdynamiek’. ‘We bepleiten niet dat er aparte colleges over de geschiedenis van de psychologie of over groepsdynamiek in het eerstefase-curriculum moeten worden opgenomen,’ adviseren de geleerden, ‘maar laten het aan de vindingrijkheid van de vakgroepen over om een context te creëren waarin de studenten die belangrijke vaardigheden en overzichten kunnen leren.’ Kennelijk hebben de vindingrijke vakgroepen Freud als achterhaald gedumpt. Uit een studie van de American Psychoanalytic Association naar ‘doceren over psychoanalytische denkbeelden in de eerstefase-curricula van honderdvijftig vooraanstaande hogescholen en universiteiten’, blijkt dat freudiaanse denkbeelden opbloeien buiten de psychologievakgroepen. Dezelfde antihistorische dwang beheerst, wellicht wat minder, de economie en de filosofie. Generalisaties zijn alleen onder voorbehoud mogelijk, maar de economiefaculteiten hebben, net als psychologiefaculteiten, de neiging zich sterk op het heden te richten. Hun basiskost bestaat uit de beginselen van economie, macro-economie, micro-economie, geldwezen, speltheorie en statistiek. Weliswaar bieden de faculteiten colleges aan over de geschiedenis van het economisch denken, die het economisch gedachtegoed samenvatten vanaf de Grieken tot het heden, maar in die haastige gang door het verleden krijgt Marx nauwelijks meer dan wazige contouren. Aan de Universiteit van Californië in Los Angeles bijvoorbeeld besteden studenten, in een collegereeks over de geschiedenis van economische theorieën, minder dan een week aan Marx. Een Marx-geleerde schat dat van de meer dan tweeduizend economiefaculteiten in de Verenigde Staten er slechts vier precies één leerjaar over de Duitse revolutionair aanbieden. In 1936 gaf Wassily Leontief, die later de Nobelprijs voor economie won, voor de faculteit economie van Harvard een seminar over Marx. Zo'n seminar geeft men tegenwoordig niet. Vergeleken met economie waardeert de filosofie de studie van het verleden wel en biedt het vak over het algemeen colleges aan over Griekse, middeleeuwse en moderne denkers. Maar vaak worden die colleges met Kant, in de achttiende eeuw, afgesloten en pakt men de draad weer op in de twintigste eeuw. De lastige negentiende eeuw, waarin Hegel figureert (en Kierkegaard | |
[pagina 215]
| |
en Nietzsche), wordt overgeslagen of vluchtig behandeld. In algemene studiegidsen staat soms een Hegel-collegereeks vermeld, maar die wordt zelden aangeboden. Heel weinig filosofiefaculteiten aan vooraanstaande universiteiten doceren Hegel of het hegeliaanse gedachtegoed. In tenminste één opzicht staat de filosofie lijnrecht tegenover de psychologie. Op de meeste hogescholen en universiteiten is filosofie een van de kleinere hoofdvakken, terwijl psychologie een van de grootste is. Toch heeft het vak filosofie, net als psychologie, een afwerende houding aangenomen tegenover denkers die tegen de hoofdstroom oproeien. Niet alleen hebben scherpe denkers als Richard Rorty, gefrustreerd door de bekrompenheid van het vak, de filosofie verruild voor de vergelijkende literatuurwetenschap, maar een hele reeks hoogleraren is naar andere vakgebieden vertrokken, de filosofie zelf achterlatend als een intellectuele woestijn. Dat is de redenering van John McCumber, een Hegel- en Heideggergeleerde die zelf van filosofie naar Duits is verhuisd. Zijn boek Time in the Ditch: American Philosophy and the McCarty Era (Northwestern University Press, 2001) levert vernietigende kritiek op het vak filosofie in het huidige Amerika en de vlucht uit de geschiedenis. Hij signaleert bijvoorbeeld dat, tien jaar na de ‘doorbraakbloemlezing’ Feminism as Critique (1987), niet één van de medewerksters, van Seyla Benhabib tot Iris Marion Young, nog als docent verbonden was aan een filosofiefaculteit. De druk die grote namen als Rorty en Martha Nussbaum dwingen - of in de verleiding brengen - de filosofie de rug toe te keren, merkt McCumber op, is net zo voelbaar bij degenen die niet zichtbaar zijn voor het grote publiek. Zijn aanklachten zijn onder meer dat langzittende redacteuren recensies van gelijken terzijde schuiven en de vooraanstaande filosofietijdschriften leiden alsof het hun persoonlijk eigendom is, en dat maar een paar gevestigde hoogleraren de lezingen voor de jaarlijkse vakconferenties selecteren. De eigenmachtige houding en de vriendjespolitiek verdrijven non-conformisten. Psychologie zonder Freud, economie zonder Marx, filosofie zonder Hegel; voor de strenge toonaangevende vakmensen is het een bevestiging van intellectuele vooruitgang. De duistere oude denkers hebben plaatsgemaakt voor nieuwe wetenschappelijke onderzoekers. Maar tegen welke prijs? De vroegere vernieuwers deelden een loyaliteit aan de geschiedenis. ‘Wij zijn wat wij zijn door de geschiedenis,’ verkondigde Hegel, en Freud geloofde, ondanks zijn biologisch determinisme, dat je het verleden moest bevatten om het he- | |
[pagina 216]
| |
den te kunnen bevatten. Maar tegenwoordig ontbreekt ons het geduld om te diepgravend te zijn, of misschien ontbreekt ons het geduld de gevolgen van ontdekkingen tot in het verleden te ontrafelen. We willen de juiste pil of het juiste gen vinden die een pasklare oplossing opleveren. De psychologie gaat over in biologie. Als het gaat om een chemische verstoring die op een depressie uitloopt, of om een gen dat corpulentie veroorzaakt, kan de poging de gezondheid door medicijnen of een operatie te herstellen niet worden bekritiseerd. Toch zou de persoonlijke geschiedenis van iemand doorslaggevend kunnen zijn bij die onevenwichtigheden. Triomfantelijk behandelen we het gevolg als de oorzaak. Als praktische maatregel kan die benadering gerechtvaardigd worden, maar die blokkeert wel grondiger onderzoek. De vlucht uit de geschiedenis kenmerkt zowel de economie als de filosofie. De economie lijkt steeds meer op wiskunde waarin het verleden verdwijnt. Soms lijkt het vak zelfs op biopsychologie. Een recent nummer van de American Economic Review bevat talloze lezingen in de rubrieken ‘neurowetenschappelijke grondslagen van economische besluitvorming’ en ‘cognitieve neurowetenschappelijke grondslagen van economisch gedrag’. Maar kunnen we werkelijk de economische problemen van nu doorgronden zonder de oorzaken erbij te betrekken? De filosofie maakt een gebaar naar haar verleden, maar door haar eerbied voor taalanalyse en logica-gehakketak worden haar grote negentiende-eeuwse denkers als duister terzijde geschoven. Het oppoetsen van filosofische brillenglazen heeft geen zin als de bril nooit wordt opgezet. Ongetwijfeld is er op genoemde gebieden vooruitgang geboekt, maar is het mogelijk vorderingen te maken zonder enig idee van iemands achtergrond? Zonder een gids naar het verleden kan de wetenschapper, net als de reiziger, in een kringetje blijven ronddraaien. En dan nog, zouden de reuzen uit het verleden wel zo kil en mechanisch moeten worden afgevoerd? De cultuur lijkt niet op een auto die je naar de schroothoop moet brengen als hij oud en versleten is. Ik zie niet in hoe we kunnen worden opgeleid - of onszelf als opleiders kunnen zien - als we, pakweg, Freuds gedachtenwisseling met Einstein over de oorlog, Marx' beschrijving van ‘de lage prijs van handelsartikelen’ die de nationale grenzen opheft, of Hegels idee van de meesterslaafverhouding naar de prullenbak verwijzen. Die ideeën moeten behandeld worden en niet afgeweerd, die moeten gedoceerd worden en niet afgewezen. Weliswaar nemen andere vakgebieden de denkers over die de psychologie, de filosofie en de economie de laan hebben uitgestuurd, maar dat is op | |
[pagina 217]
| |
zichzelf al een probleem. In plaats van dat die nieuwe studierichtingen vanuit hun eigen voorwaarden de confrontatie aangaan met dwarse denkers, verknippen ze hen. Freud ontpopt zich tot een tekstverklaarder, Hegel tot een kunstfilosoof en Marx tot een filmtheoreticus. Zo worden ze aan de vergetelheid ontrukt maar helaas wel onschadelijk gemaakt. Freud legt niet meer de beschaving en haar onbehagen bloot maar ontrafelt nog slechts woorden. Hegel volgt niet meer het spoor van de dialectiek van de vrijheid maar troost zich met het schone. Marx verklaart niet meer de kapitaalstromen maar deconstrueert het massapubliek. Hegel, Marx en Freud, verdreven uit hun oorspronkelijke vakgebied omdat ze te grof of te ouderwets zijn, bezwijken aan een academische opknapbeurt. In de winkelgalerij van het onderwijs krijgen ze nieuw leven ingeblazen als boetiekdenkers. ● Vertaling: Graa Boomsma. ‘Gone, and Being Forgotten’ in The Chronicle Review, 25/07/08. |
|