Het laatste gedicht van Robert Desnos (1900-1945) heeft de ronde van de wereld gedaan, en meer nog dan door de verzen werd menige lezeres ontroerd door de ontstaansgeschiedenis ervan: het gedicht was door de stervende auteur in het concentratiekamp van Theresienstadt (vandaag: Terezin) gedicteerd ter ere van zijn vrouw Youki, en opgetekend door zijn Tsjechische verplegers, Josef Stuna en Alena Tesarova. De waarheid is anders. Stuna, een letterminnende student in de geneeskunde, had na de bevrijding van het kamp de Franse dichter herkend. Hij vertaalde een gedicht van hem in het Tsjechisch, en schonk het handschrift aan Desnos. De stervende vond daarin enige verlichting, want van een getatoeëerd nummer werd hij opnieuw de dichter Robert Desnos. Toen zijn dood in Parijs bekend werd, reisde zijn vriend Louis Aragon gelijk naar Praag. Hij kreeg niet alleen een asurn mee, maar ook een kruimelig velletje met zeven verzen in het Tsjechisch. De communicatie verliep met haken en ogen, en Aragon begreep uiteindelijk dat het hier ging om het laatste gedicht van Desnos. Hij nam een meertalige kennis onder de arm, vertaalde het gedicht weer naar het Frans, en bezorgde het aan Youki als Roberts ultieme liefdesbetuiging. Aragon verzweeg dat het Frans niet van Desnos was, maar van eigen hand - en Youki verzweeg dat de verzen niets anders waren dan een verbasterde versie van het lange slotvers uit ‘Ik heb zo vaak van jou gedroomd’, in 1926 geschreven voor een andere vrouw, Yvonne George.