Hedda Martens
De molenaarsdochter (3)
Er was eens een heel klein mannetje wiens best bewaarde geheim zijn eigen naam was. Men kon hem dwerg noemen, onderdeurtje, trol, kobold, gnoom of zelfs kabouter, maar hij lachte erom want niets kwam ook maar in de buurt van zijn werkelijke naam, die tevens de bron was van zijn ongewone vermogens. Zo wist hij er niet alleen slimme raadsels mee te maken maar ook rijmpjes, pakkende verhalen, of redeneringen waar niemand tegenop kon; alles even stevig, kort en compact als hijzelf.
Geen wonder dat hij ook tal van formules kende, korter beschrijvingen bestaan immers niet; dus toen hij een mooie molenaarsdochter vergeefs in de weer zag met pogingen goud te spinnen uit stro, hoefde hij maar even achter zijn oor te krabben en hij wist hoe het werkte. Roetsj roetsj roetsj, spoel na spoel vulde zich met het gouden draad dat, naar bleek, voor de koning bedoeld was; elke nacht moest er meer bijkomen, en elke nacht keek de molenaarsdochter gretiger toe. En omdat niets haar genoeg kon zijn, begon ze hem evenzo gretig om zijn naam te vragen; maar hoeveel raadsels, verhalen, rijmpjes of redenaties hij haar ook vertelde, het lukte haar niet erachter te komen.
Wat de molenaarsdochter wel lukte was haar huwelijk met de koning, waar alles tenslotte om begonnen was; nu ze de dwerg niet meer nodig had, was hij vertrokken voor ze het wist. - Toch duurde het niet lang of het onopgeloste raadsel begon haar opnieuw parten te spelen; steeds hardnekkiger beet ze zich erin vast, ook nu tevergeefs. Niets, niets kon ze ervan maken, en dat terwijl ze destijds, het goud snorrend langs het spinnewiel, de dwerg alle namen had toegefluisterd die ze bedenken kon: vreemde namen, alledaagse namen, samengestelde, exotische, vergeten namen maar ook o, zo veel vleiende, zoete, zelfverzonnen namen... Zij, de koningin; geen dag ging voorbij of ze moest eraan denken, en ze stampvoette van spijt en van woede.
Toch had het weinig gescheeld of de molenaarsdochter had ook hierin haar zin gekregen. Steeds nabijer, warmer en vochtiger waren haar benamingen geweest, steeds riskanter hun zachte, lispelende toon, en ze was zo mooi dat het niet lang kon duren of de dwerg zou niet alleen zijn geheim aan haar verliezen, maar ook alle vermogens die eruit voortkwamen; dan zou hij een