met zijn voorwiel in. Ze lieten zich lachend, kreunend vallen en rolden terug op de tegelvloer. Met bezem en schop werd de boel voor iedere nieuwe poging weer wat in orde gemaakt. Een winnaar kwam er nooit uit te voorschijn, maar ik vond het prachtig.
Ze speelden allebei accordeon. Met hun gemarmerde instrumenten voor zich zaten ze, in een tuig van bretellen, achter hun lessenaars. De knoppen van het basregister en de zwarte toetsen van het klavier pasten voor mijn gevoel beter bij ze dan het ivoor, hoe brandschoon hun vingers en nagels dan ook waren. Op de schoorsteenmantel een ruitvormig opgehangen, gebatikte doek, een Javaanse kris met een dof, gekronkeld lemmet er vlak naast.
Het contact verwaterde. Hun vader zag ik nog wel eens. Een van die keren moet op een koude, mistige hersftdag zijn geweest. Zo'n dag die zich meteen al van de tijd scheen los te weken, die hele bladzijden van je bestaan onherroepelijk met elkaar deed verkleven. Over het struweel achter de zeereep lag een rookkleurig waas. Hij kwam op mij af gelopen en bleef heel even staan. Die malle pet van Rijkswaterstaat, die glanzende lakklep en de strenge letters daarboven, was tot op zijn oren gezakt en zijn lange zwarte jas omwaaide hem of er behalve zijn sterk vermagerde gestalte weinig meer te verbergen viel. Hij herkende mij niet of deed alsof. Nee, hij wist het echt niet meer.
Zijn huis was toen al van de dorpskaart geveegd, samen met het belendende. Ook de bult, het lage duin waarop ze in alle nederigheid hadden getroond, was met de grond gelijk gemaakt. Op het laatst hadden alleen de twee schoorstenen nog overeind gestaan, schevig en steun zoekend bij elkaar, elkaar werkelijk schorend... Probeerde ik eerst vooral niet te kijken als ik er langsliep, na een poosje kon ik me niet meer bedwingen. Een braakliggend, zich diep schamend stuk land, dat wilde ik maar al te graag zien - en ik zag het ook. Ik zag hoe de motsneeuw die van de gewitkalkte muren was losgekomen bleef neerdwarrelen, ik rook de carbolineumgeur van die aanbouwsels, rook het steenkoolgruis, de uitlaatgassen. En daar bovenuit dreven de accordeonklanken langzaam weg, werden op duizelingwekkende hoogte voorgoed uiteengedreven.
Het stoof, zoals het in november soms stuiven kan, langs een verlaten en onbarmhartig strand.